Het lijkt wel of het in mijn jeugd in de zomer altijd warm was. Regen kan ik mij uit mijn kindertijd nauwelijks herinneren. Wel dat het in de winter vaak sneeuwde. Met kerstmis lag er in mijn herinnering altijd volop sneeuw op straat en schaatste ik op de Ringvaart aan de Transvaalkade. Bij warm weer in de zomer hoorde ik de bel van de ijscoman al van verre klinken en hem roepen: ‘IJsco Norico, fijn ijs, lekker ijs!’ De slimmerik wist waar wat te verdienen was. Daarom zorgde hij altijd dat hij in de buurt van spelende kinderen stopte. Om niet te laat bij de ijskar te zijn, onderbrak ik het spel, rende naar huis en vroeg moeder wat geld. Als ik veel geluk had kreeg ik zes cent waarvoor ik een spatsie, ijs tussen twee koekjes, kon kopen, het summum van lekkerte. De ijscoman had ter bescherming van zijn ijs tegen de zon een overdekte witte kar op twee wielen. Hij had twee metalen stukjes gereedschap waarmee hij ronde ijsjes kon maken. Eerst legde hij een koekje op de bodem waarop hij een laagje ijs schepte. Daarna dekte hij met een tweede koekje het ijsje toe. Dan schoof hij met zijn vinger het palletje onhoog, waardoor het ijsje uit het apparaatje wipte. Voor een cent minder, een stuiver, een vierkant nikkelen muntje, kocht je er een tussen twee ronde wafeltjes. Had moeder een slechte bui dan had ik pech, want dan kreeg ik maar een spie, een cent, om een horentje te kopen.
“IJsco Norico, fijn ijs”
Bij warm weer in de zomer hoorde ik de bel van de ijscoman al van verre klinken.
Over de spatsie, ijs tussen twee wafeltjes, en ander ijsgenot.
1184 keer bekeken