Tugelaweg
Ik heb in de Transvaalbuurt een hele prettige jeugd gehad. We hadden daar de arme Joden uit de Jodenbuurt zien komen, toen die buurt werd afgebroken. Ik was toen een jaar of zeven, dus dat was 1922.
Ik zal die binnenplaats op de Tugelaweg nooit vergeten. Daar was een grote tuin en er stonden banken. Mijn vader had een beetje socialistische neigingen, en die heeft toen tegen die mensen gesproken, vanaf de veranda bij ons, hoe zij zich moesten gedragen, dat ze niet de vuile was moesten buitenhangen.
Ze hebben ook kindermiddagen georganiseerd voor al die arme Joden, met Sinterklaas en zo. En hun kleren bezorgd zodat die mensen zich een beetje gingen aanpassen na al die jaren. Ik herinner me dat er werd geroepen door iemand van de woningbouwvereniging Handwerkers Vriendenkring, dat de bedden niet aan de buitenkant mochten hangen, wel aan de kant van de tuin.
Er was geen verschil tussen Joden en Christenen, we hebben daar gewoon bij elkaar gewoond. Er was wel een verschil met de Smitstraat, want daar woonden de Katholieken. Daar hebben we nog wel tegen gevoetbald, op het Transvaalpleintje, niet als Joden, maar als socialisten.
Zuurwaren
Mijn vader was eigenlijk diamantbewerker, maar door de werkloosheid is hij een zuurinleggerij begonnen. Hij heeft langzamerhand een bekende zaak in Amsterdam gekregen. Dat was dus op de Tugelaweg. Daar heb ik nog samen met mijn broers gewerkt. Eerst ging ik nog naar school (HBS Linnaeusstraat) en waren er knechten die met onze wagens liepen. De één ging naar Zuid. De tweede naar Oost, één naar de Watergraafsmeer. En op al die wagens stond: H. Aalsvel, Zuurinleggerij Transvaal, Tugelaweg.
Toen ik twaalf was zocht ik, tussen de middag, al klanten voor mijn vader. En dan vroeg de leraar van de HBS aan me: ‘En heb je goeje zaken gedaan?’