Ik kom uit een socialistisch gezin waar men zich heel goed bewust was van wat er zich afspeelde in de wereld. Al heel vroeg, al vanaf 1933, werd er over een mogelijke oorlog gesproken. Ik kan mij dat, al was ik dan nog zo jong, nog heel goed herinneren. Met name na 1936-1937 sprak mijn vader regelmatig over de oorlog die zou gaan komen. Ook met de mensen van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) die bij ons over de vloer kwamen, besprak hij zijn bezorgdheid. Hij lag dan altijd met ze in de clinch omdat zij er niet aan wilden.
Als klein kind had ik geen idee wat oorlog inhield. Ik kon mij geen enkele voorstelling maken van wat oorlog was. Ik had in mijn hoofd zoiets van dat er twee rijen mensjes tegenover elkaar stonden en dat die elkaar dan gingen doodmaken.
Tegen mijn vader zeiden die mannen van de SDAP dan vaak: “Nee Maurits, dat zal hier niet gebeuren. Wij helpen jullie als er toch zoiets zou gebeuren. Wij zullen dat niet toelaten”. Mijn vader heette officieel Moos of Mozes maar werd Maurits genoemd.
Die woorden bleken later toch voornamelijk lege woorden te zijn. Mijn vader wist wel wat ging gebeuren, hij voorvoelde het in ieder geval. In Duitsland hadden de socialisten ook gezegd dat ze het niet zouden laten gebeuren. Daarbij, Duitsland is niet begonnen met de Joden, maar Duitsland is begonnen met de uitschakeling van de socialisten en de communisten.
En dat zo beweerde mijn vader, dat staat ook ons allemaal te wachten.
Mijn vader was niet naïef en voor zover ik mij kan herinneren, was ik, net als mijn vader, geen moment naïef. De bezorgdheid van mijn vader heeft een grote invloed op mij gehad. Angst maar vooral ook de waarschuwing voor wat er zou kunnen gaan gebeuren.