‘s Winters moest ik met mijn karretje of sleetje aan het einde van de Retiefstraat, bij de Beukenweg, zakjes eierkolen halen bij de kolenwinkel. In de etalage stond een grote ingelijste houtskooltekening van een mijnwerker. De papieren zakken werden ter plekke gevuld via een trechter en een schuif en dichtgeniet, waarna het nog een hele toer was om de kostbare lading weer heelhuids thuis te krijgen en ook nog drie trappen op te zeulen. Van de kinderen die zakjes kolen haalden, wist je dat ze het niet zo breed hadden thuis, terwijl een kolenwagen voor de deur en beroette mannen die het kolenhok op zolder of in de kelder volstortten een teken van welvaart waren. Mijn vader vertelde dat we blij moesten zijn dat we zakjes kolen gewoon konden kopen. Dat was wel eens anders geweest. In de oorlog ging mijn moeder kooltjes rapen - of beter gezegd: kooltjes schrapen - op een verlaten kolenopslagplaats bij de Vrolikstraat. En de mannen sloopten in de Linnaeusstrraat en Oosterpark de bielzen uit de tramrails. Dus - zal mijn vader bedoeld hebben - wij konden in ieder geval de schoorsteen laten roken en er was altijd voldoende eten op tafel. Het was natuurlijk niet te vergelijken met de kolen in zakjes die ik moest halen en de boodschappen die ik bij bakkerij Zuidervaart en kruidenier ‘De Pijl’ (van echtpaar Koren-Heertje) op moest laten schrijven. En wat te denken van de huisbaas die in zijn lange zwartlederen jas aanbelde om de huurpenningen te innen. Dan moest ik hard naar beneden roepen dat mijn moeder niet thuis was (terwijl ze gewoon achter me stond). Hoe mijn moeder al die eindjes aan elkaar knoopte met een man die het kostgeld naar café Linnaeus bracht, mag een wonder heten. Maar ze deed het.
Zakjes eierkolen halen
Van de kinderen die zakjes kolen haalden, wist je dat ze het niet zo breed hadden thuis. Terwijl een kolenwagen voor de deur een teken van welvaart was.
8221 keer bekeken