In de dertiger jaren stond er nog een grote watertoren aan de Kruislaan vlak vóór het grote viaduct onder de spoorweg naar het oosten. Die toren was niet meer in bedrijf en stond in een klein stukje wilde natuur, waar niemand kwam, waar niets werd verbouwd, het diende nergens voor. Ideaal terrein voor ons drie zonen de Koning om in te spelen.
Op een prachtige stille zomeravond gingen we weer eens krijgertje spelen in dat gebied. Mijn oudste broer Jaap was de tikker en zat ons achterna. Nu was Jaap die avond nogal agressief en had bijna mijn jongste broer Jan te pakken toen deze plotseling wegzakte in een zeer drassig moerasachtig stukje grond. Tot zijn middel zat hij vast in de modder en werd gevolgd door broer Jaap die zijn vaart niet meer kon houden en zo ook in de modder terechtkwam. Met veel moeite konden ze eruit komen. Ze probeerden zich enigszins schoon te maken, maar bleven echter enorm stinken. Er zat niets anders op dan naar huis te gaan en af te wachten wat er verder boven hun hoofd hing. Nu was er juist een neef uit Den Haag te logeren, die het hele drama meemaakte: vader en moeder razend, de jongens die in bad gestopt werden en een vader, werkzaam in het onderwijs, die de jongens opdroeg om ieder honderd strafregels te schrijven. De volgende morgen stonden de jongens vroeg op en penden 100 maal neer: “Ik mag niet in moddersloten kruipen". Het werd een gevleugelde uitdrukking in ons gezin en de Haagse neef genoot zichtbaar van zijn familie!
Ik mag niet in moddersloten kruipen
Ze bleven echter enorm stinken.
2505 keer bekeken