4 mei, een mooie voorjaarsdag. De zon splitst de straat in een schaduwkant en een zonzijde. Af en toe een wolk. Een vlag halfstok als de laatste der Mohikanen. De auto’s zijn bedekt met een laag geel stuifmeel. Het is druk.
Druk met vrachtwagens die zich door de straat wringen, wachtende auto’s en jonge jongens die met hun fiets over de stoep schieten langs mensen en obstakels. Vrouwen in lange kleurige gewaden schommelen zich met volle boodschappentassen naar huis met in hun kielzog spelende en klierende kinderen. De geur van diesel en versgebakken brood wisselen elkaar af.
Buiten bij de groentewinkel wordt de opgetaste waar bevoeld, besnuffeld, geknepen, teruggelegd of meegenomen. Iemand blaast een plastic zak open. Af en toe komt de baas met z’n handen in de zakken in de deuropening staan. Een man in een zwart pak slentert voorbij, geeft de groentebaas een hand en groet met “salam”. Niet alleen de groenteman houdt zijn handel in de gaten, ook de schaarsgeklede blondine op het balkon schuin erboven. Onderuitgezakt op een stoel, met de armen en benen wijd, probeert ze alle warmte te vangen. Af en toe opent ze een oog en werpt een blik naar beneden.
Een paar portieken verder zijn bouwvakkers bezig een woning te slopen. Ze lopen in en uit. De vrouwen in de straat lijken hun het zwijgen te hebben opgelegd. Fluiten is verleden tijd.
Een jongen en een meisje, met ieder een fiets tegen zich aangeleund, staan een broodje te nuttigen. Na elke hap vegen ze hun mondhoeken schoon. Na de laatste veeg geven ze elkaar een kus op de mond en stappen weer op de fiets. Hoog in de lucht drijven de wolken over het geroezemoes richting Linnaeusstraat.
Morgen Bevrijdingsdag.