In de loop van de jaren zeventig krijgt de Dapperbuurt steeds meer allochtone bewoners. Dat verlevendigt de zaak zeer. Ik woon vanaf 1976 in de Wagenaarstraat en maak van daaruit โs avonds vaak een wandeling door de buurt. Daarbij doe ik altijd wel de Pontanusstraat aan.
Op een avond kom ik langs een souterrain waar licht uit naar buiten schijnt. Ik kijk naar binnen en zie een voltallige Hindoestaanse familie aan het werk. Ze zijn bezig met het sorteren van beige knollen. Honderden kiloโs zijn er in grote stapels aanwezig. Het tafereel doet denken aan de thuiswerkzaamheid van arme families in de Industriรซle Revolutie, ruim een eeuw geleden.
Ik steek mijn hoofd naar binnen en vraag wat voor gewas dit is. โGemberโ is het antwoord van de vader. Oh, is dit gember? Ik kende tot nu toe alleen de geconfijte vorm, in potjes. De man zegt me mijn jas uit te trekken. In de vensterbank vult hij die met een grote hoeveelheid gemberknollen. Ik dank hem hartelijk en ga met de schat naar huis.
Wat ermee te doen? Ik werk in het Burgerziekenhuis en daar werkt ook zuster Toemi, van Indonesische afkomst. Zij instrueert mij om de gember te schillen en er vele gaatjes in te prikken. Dan gaat de zaak in een verzadigde suikeroplossing en na enkele weken heb je je stemgember. Zo geschiedt en ik kan ruim uitdelen aan de collegaโs in het ziekenhuis. Wat een rijkdom, al die culturen in รฉรฉn buurt.