Zwemmen in de Weespertrekvaart, schaatsen op het ijs langs de Zaaiersweg en op de Ringvaart bij de Oosterringdijk, voetballen op het platje en op de dijk. En natuurlijk had je de jaarlijks terugkerende knikkertijd en vliegertijd; dan knikkerde of vliegerde bijna iedereen en dat herhaalde zich jaar na jaar.
Na de kerst ontstonden in het dorp jeugdgroepen die kerstbomen verzamelden die op ‘geheime’ plaatsen werden opgeslagen voor de jaarlijkse ‘kerstbomenfik’. Dit leidde vaak tot strijd tussen de groepen in het overigens vreedzame dorp.
Het dorp kende ook een politiebureau, op het Onderlangs bij de eindhalte van bus D. Het was geen uitzondering als een dienstdoend agent bij het voetballen in het plantsoen de bal in beslag nam. Die kon je dan ’s avonds komen ophalen na het aanhoren van een preek over dit wangedrag.
Het idealistische dorp kende geen kerk en geen kroeg, lees je vaak. Geen kerk is juist (hoewel er later in de voormalige Roosenburgschool op het Zuivelplein een kerk is gekomen), maar er was wel degelijk een café op de Brink, hoek Veeteeltstraat. Na de opening in 1929 hield de caféhouder het in 1935 voor gezien; wonnen de idealen het toch van de alcohol?
1 mei was een topdag in het 'rode dorp'. Heel veel rode vlaggen, meiboom-dansen op het terrein van de hoeve Voorland en optochten van de AJC (Arbeiders Jeugd Centrale).
Naast de 58 (!!) winkels in Betondorp bestond er een levendige straathandel; venters met karren groente, fruit, vis, petroleum, aanmaakhoutjes, ijs, noem maar op. Het Parool wijdde onlangs een aantal artikelen aan typisch Amsterdamse woorden. Ik had eigenlijk het woord ‘spatsie’ moeten inzenden, want een spatsie kon je bij een van deze venters kopen. Enig idee? Een spatsie was een ijsje dat niet tussen twee wafels, maar tussen twee koeken zat.