Mijn oma en opa woonden in de Dapperstraat in het laatste stuk over de Wijttenbachstraat waar geen markt was maar wel de brandweerkazerne stond. Ik zat daar om de hoek op de kleuterschool en mocht tussen de middag bij ze eten en spelen.
Ik weet nog dat mijn oma vaak heerlijke wentelteefjes maakte. Samen met mijn broer Karel speelden wij na het eten als het mooi weer was buiten voor de deur, zodat opa ons in de gaten kon houden. Wanneer het slecht weer was mochten we binnen tenten bouwen van kleden en zetten dan alle stoelen op z´n kop zodat de hele kamer op een soort nomadentent leek. Zij waren schatten, zij hebben dan ook een bijzonder plekje in mijn hart. Opa had zijn hele leven bij Werkspoor als smid gewerkt waar hij treinwielen moest maken. Hij was dan ook op oudere leeftijd nog een beer van een man met grote spierbundels.
Woensdagsmiddag's werkte ik op zesjarige leeftijd, jawel, bij de brandweer. Ik hielp daar op mijn manier met het onderhoud van de brandweerwagens en mocht dan mee eten in de kantine tussen al die stoere lieden. Als ik dan om vier uur klaar was kreeg ik van oom Evert, de commandant, mijn loonzakje. Zo'n bruin zakje als mijn vader ook elke week kreeg bij Bertels oliefabrieken. Daar zaten dan een paar stuivers in dat mijn salaris was. Ik mocht dan meeliften op de rug van oom Evert via de glijpaal die door de vloer liep om bij alarm zo snel mogelijk beneden te zijn. Opgewonden van trots liep ik dan met het loonzakje in mijn hand naar mijn grootouders. Moe viel ik dan in de grote stoel in slaap. Met op de achtergrond de draadomroep waar door Bennie Beer en Sem Nijveen vrolijk op de achtergrond viool werd gespeeld.