Er was in de naoorlogse jaren niet elke dag vlees op tafel en op vrijdag soms gestoofde of gebakken vis. Mijn moeder bakte zelf de vis: schol. Aan de ene kant wit en aan de andere kant bruin met oranje stippen. Deze kant werd een paar keer ingesneden en vervolgens gebakken.
Maandag was kliekjesdag of aardappelen met een bietje en woensdag was gehaktdag.
Zondags werd er uitgebreid gekookt. Aardappelen met groente en gestoofd rundvlees (draadjesvlees). ’s Middags een kop groentesoep die de hele ochtend had staan trekken waardoor de geur door het hele huis hing. Zondag was ook de enige dag dat er een toetje op tafel kwam, meestal yoghurt of vla. Je kreeg dit op hetzelfde bord als het warme eten en het was dus zaak om je bord goed schoon te maken zodat je niet de aardappelresten door de vla heen proefde.
Doordeweeks aten we ’s winters als ontbijt vaak pap, havermoutpap. Havermoutpap werd in melkflessen bij de melkboer verkocht. De pap werd verwarmd in een pannetje en over de hete pap op je bord werden een paar scheppen suiker gestrooid die er een beetje in wegsmolten.
Het bereiden van groenten was vroeger anders dan nu. Groenten werden nog heel lang nagestoofd op het petroleumstel tot ze ‘boterzacht’ waren, oftewel doodgekookt maar toen was dat ‘lekker’. Vandaar dat we spruitjes ‘natte dotjes’ noemden, er zat geen stevigheid meer aan. ’s Winters werd de groente ook wel op de haard gezet, er was bovenop een rooster dat je eruit kon halen en eronder zat een kookplaat om iets op te warmen.
Boterzachte groenten
Het was zaak je bord goed schoon te maken zodat je de aardappelresten niet door de vla heen proefde.
2919 keer bekeken