Hoewel we allemaal Joods waren, leefden we eigenlijk niet echt joods. We waren wat je noemt 'niet echt orthodox'. Mijn vader ging bijvoorbeeld nooit naar de snoge (de synagoge).
Na het overlijden van mijn moeder (22 januari 1934) ging hij wel vaker, hij ging dan naar de synagoge in de Rapenburgerstraat, hij is daar ook hertrouwd; op 25 juli 1934, met Beatrix Eva Koster. Ik wilde dat niet, misschien omdat ik jaloers was. Ik wilde geen vreemde vrouw in huis daar waar mijn moeder had geslapen. Toen mijn vader hertrouwde was mijn moeder nog geen jaar overleden.
Hoewel we dus niet echt Joods waren voor wat betreft religie, maakte mijn moeder wel op vrijdagavond kippensoep of groentesoep. Doordeweeks aten we zeker niet volgens de joodse gebruiken. Als vader op vrijdag thuiskwam van zijn werk, moest ik altijd in de zakken van zijn jasje voelen. Er zat altijd wel een zakje noten of chocolade in. Ook dat gebeurde nooit doordeweeks. Als ik twee dingen in zijn zakken vond dan mocht ik kiezen. Dat was nou zijn manier van lief zijn voor zijn dochter. Van de chocolade maakte hij iets lekkers. Hij raspte de chocolade en mengde deze met gemalen kokosnoot.
Je deed nog wel dingen op een joodse manier, maar niet op een orthodoxe manier. Dat was ook zo bij de vrienden waar wij kwamen. Je had op vrijdagavond wel iets lekkers bij de thee en er lag ook een mooi kleed op tafel.