Beneden onze woning was een snoepwinkeltje, dat was echt eindeloos. Ik kreeg soms een cent van mijn moeder om daar wat kopen. Mevrouw Waterman, de eigenaresse, verkocht niet alleen snoep maar ook petroleum. Er werd toen vooral gekookt op oliestellen. Bij mevrouw Waterman kon je dan olie of petroleum halen. Zij had in de winkel een groot vat staan met een soort pompje. Zo kon de petroleum rechtstreeks in een blik worden gepompt. De petroleum werd in grote vaten aangevoerd door een vrachtauto.
Soms moest ik van mijn moeder petroleum halen. Vaak kreeg ik dan een cent mee om wat snoep te kopen. Ik was daar allang gelukkig mee, ook al smaakte alles naar petroleum, de drop en de schuimpjes. Mijn moeder vond dat eigenlijk vies. ‘Koop die vieze drop toch niet’, zei ze vaak genoeg. Ik kon ook best een halve cent meer krijgen om ergens anders wat te kopen. Maar we deden het toch, wij kinderen vonden het geen probleem dat de drop, zeker in het begin, naar petroleum smaakte. Alle kinderen uit de buurt kwamen voor snoep mij mevrouw Waterman. De verkoop van snoep was eigenlijk een bijverdienste naast de verkoop van olie. Ze verkocht ook de pitten voor oliestellen.
Overigens kan ik mij ook nog kruidenier Blokjesman herinneren, die zat aan de overkant, ook op de hoek. Ander winkels waren onder andere: de slagerij (vleeshouwerij) van Meyer Jacob de Vries op nummer 21, de melkzaak van Izak de Vries op nummer 13 en op nummer 3 had je slager Mozes Gobes. Schuin tegenover zat een bakker waar ik de naam van kwijt ben. Dat was een weduwe, zij woonde met haar zoon in een kamer achter de winkel. Zij bakten niet zelf, zij kregen het brood aangeleverd.