Op 14 februari 1930 is Jacob ‘ten kantore besteld’, hij deelde de dienstdoende ambtenaar mee dat zijn vrouw op de fabriek van de British-American-Tobacco Company (BAT) werkt met een loon van 12,50 per week. Zij werkt daar als sigarettenpakster. Op welke locatie zij werkt is onbekend. In advertenties wordt alleen gesproken over een postbusnummer. Mogelijk zat het hoofdkantoor van de BAT aan de Asterweg 13 – 15.
Tijdelijk is dit minder omdat de vrouw een paar keer per week met dochter Carolina naar het gasthuis moet ‘daar dit verlamd’ is. Het weekinkomen is met ongeveer vier gulden afgenomen. Hij vraagt opnieuw om handelsgeld, dus niet om onderstand of steun. Zijn verzoek wordt opnieuw afgewezen omdat uit inlichtingen zou blijken dat hij er nog steeds met de voddenkar op uit gaat. Zijn venters inkomen wordt geschat op ongeveer twintig gulden per week.
Als Jacob meerdere malen thuis wordt opgezocht blijkt hij telkens afwezig te zijn. Pas in januari 1931 constateert men dat hij er nu al enige weken niet op uit kan gaan. Hij heeft geen handel meer en geen geld om handel aan te schaffen. Het besluit is nu een stuk positiever, hij krijgt twintig gulden handelsgeld. Opvallend is dat Cato nog steeds bij de BAT werkt en een inkomen heeft van 13,50.
Het inkomen van Cato is bepalend voor het verkrijgen van handelsgeld. In februari 1932 is haar inkomen tot f. 17,- gestegen. Jacob krijgt daarom geen handelsgeld. Het inkomen van Cato fluctueert waardoor soms wel en soms niet wordt over gegaan tot het uitkeren van handelsgeld. Ook andere redenen lijken een rol te spelen als je kijkt naar de diverse beslissingen. Wat die andere redenen zijn is niet helder te krijgen. Wat wel duidelijk is, is dat zolang Jacob nog enige inkomsten heeft er geen handelsgeld nodig is.
Pas in februari 1933 wordt het advies om Jacob handelsgeld te geven, gehonoreerd. De belangrijkste reden is dat het gezin de periode voorafgaande aan februari nogal veel tegenslag kende. Hun dochtertje Carolina was enige weken ziek en ook de vrouw was enige tijd niet is staat om te werken. Cato heeft wel twee keer een bedrag aan ziekengeld uitgekeerd gekregen (zes en twaalf gulden). Jacob krijgt vijftien gulden handelsgeld.
In 1928 was het gezin naar de Retiefstraat 71 II verhuisd vanuit de Christiaan de Wetstraat en niet zoals op de nieuwe marktkaart staat aangegeven vanuit de Fokke Simonszstraat. Jacob had namelijk een nieuwe ventvergunning aangevraagd en gekregen. Behalve met lompen mag en gaat hij ook met aardappelen, groente en fruit. Hij heeft Amsterdam – Zuid als wijk en vent voornamelijk met bananen. Ondanks deze uitbreiding komt hij toch nog regelmatig met een verzoek om handelsgeld. Deze verzoeken worden op basis van het inkomen van Cato telkens geweigerd. Opvallend is dat het gezin vanaf 14 oktober 1932 wel via de Nederlands Israëlitische Gemeente wordt gesteund met een bedrag van 50 cent per week.
NAAR: VERHAAL 1
OF NAAR: VERHAAL 4