In het jaar 1927 is de moeder van Mozes komen inwonen, de weduwe Duifje Wegloop – Breemer. Zij heeft een Ouderdoms Rente van drie gulden per week. Vanzelfsprekend wordt dit, indien nodig, verrekend met de berekening van steun of onderstand.
Over steun: schoenen en kleding
Eind 1930 gaat het niet goed, Mozes is al enige tijd werkloos en dat met een gezin met vier jonge kinderen. Hij moet nu ook een aanvraag indienen voor kleding, schoeisel en een wollen deken. Volgens de aanvraag is er dringend behoefte aan een paar schoenen voor Mozes. Het gaat om zogenaamde ‘bottines’ (hoog sluitende rijg schoenen). Het verzoek om kleding wordt afgewezen. Mozes krijgt wel een paar schoenen (op bon, via de Centrale Dienst, afdeling schoeisel) en een tweepersoons wollen deken (op bon via de firma Karsten, in de Commelinstraat). Het bedrag dat daar voor werd uitgetrokken was respectievelijk f. 6,15 voor de schoenen en f. 7,75 voor de wollen deken.
In februari doet Mozes een nieuwe aanvraag, nu voor een paar schoenen voor zijn vrouw. De controlerende ambtenaar is, zo lijkt het, met de schoenen naar schoenmaker Vonk geweest. Deze geeft aan dat de schoenen echt niet meer gerepareerd kunnen worden. De schoenen worden opnieuw ‘op bon verstrekt’. Men krijgt ook kleding en moet daarvoor naar de Werkverschaffing aan Vouwen. Daarnaast wordt er ook nog, op bon, een kinderdeken verstrekt (weer via de firma Karsten).
In de fabriek van L.J. & N.
Mozes heeft, zo wordt in het dossier vermeld, in de eerste helft van 1931 enige tijd gewerkt bij de confectiefabriek van Lambert Janssen & Neumann. Vanaf dit moment zal hij daar vaker werken, soms voor een korte periode, soms ook voor een langere aaneengesloten periode. In 1931 gaat hij werken bij de fabriek in de Zwanenburgerstraat 16. Hij krijgt hier ‘tijdelijk ontslag’ wegens vermindering van werk. Per 26 juni 1931 krijgt hij daarom een uitkering van f. 19,50 per week (zie ook verhaal 5). De werkloosheid liep van 22 juni tot en met 1 augustus 1931. Hij heeft recht op een Rijksuitkering over een periode van 84 dagen, lopende tot 14 november. Omdat hij ondanks de seizoensslapte toch af en toe een dag kan werken maakt hij maar gebruik van 73 dagen.
In november 1931 wordt zijn gemiddelde loon gesteld op f. 34,- per week. Hoe men aan dit gemiddelde is gekomen, is niet helemaal duidelijk. Het lijkt wel of men de cijfers van 1925 weer heeft gebruikt. Kijkend naar de gegevens zoals die in het dossier worden vermeld dan lijkt het toch niet helemaal te kloppen. De verdiende weekbedragen lopen van f. 8,30 via f. 19,85 tot f. 43,55. Het is duidelijk dat er soms maar een of twee dagen gewerkt kan worden, dan weer een volledige week.
NAAR: VERHAAL 1
OF NAAR: VERHAAL 5