Isaäc geeft in juni 1922 aan dat hij opnieuw zijn zoon in Apeldoorn zou willen bezoeken. Deze keer zou hij zijn zoon voor een kort verlof mee naar Amsterdam mogen nemen. Voor een degelijk verzoek moet een speciaal formulier ‘Model A’ worden ingevuld. Dit formulier is niet in het dossier opgenomen. Wel wordt nogal cryptisch opgemerkt: “zoon niet afgegeven”. War daar precies mee wordt bedoeld is niet helder. Mogelijk heeft men in het Apeldoornsche Bosch het verlof op het laatste moment ingetrokken.
Over zoon Abraham en zijn overplaatsing naar Woensel, een zware last
In september 1922 komt Abraham dan toch naar Amsterdam. Hij heeft een aantal weken verlof gekregen. Helaas gaat hij als snel in de fout. Hij wordt opgepakt omdat hij een fiets zou hebben gestolen. Hij gaat voor enige weken de gevangenis in. Dat het met Abraham niet goed blijft gaan, blijkt uit het feit dat hij wordt overgeplaatst naar het “Rijks Krankzinnigengesticht” te Woensel. In juli 1924 vraagt Isaäc reisgeld voor Woensel. Hij krijgt én ontvangt f. 15,60 voor twee retourtjes Woensel. In deze instelling zouden vele Joodse ‘patiënten’ worden verpleegd tot in de Tweede Wereldoorlog. Voor meer informatie over het Rijks Krankzinnigengesticht, zie: Joods Monument.
Werk – werkloos – werk
Het werkzame leven van Isaäc bestaat in 1922 nog steeds uit een afwisseling van werk en werkloos. Dit heeft alles te maken met zijn werk als brandstoffenarbeider. Daardoor is er constant sprake van wel of geen inkomen en wel of geen uitkering (in welke vorm en hoogte dan ook). Om een goed inzicht te krijgen in het inkomen van Isaäc wordt door de Commissie Steunverlening aan Uitgetrokken Werklozen regelmatig geïnformeerd bij de Algemene Brandstoffenhandel Amsterdam (de werkgever van Isaäc). Uit het verslag van de Commissie blijkt overigens dat Isaäc lid is van de Vereniging van Werklieden in het Brandstoffenbedrijf “Onze Verwachting”. Door al die wisselende inkomsten verandert het steunbedrag van Isaäc keer op keer. Ik vond uiteindelijk maar een verwijzing naar deze organisatie, uit 1920. Naast zijn werk als arbeider in de brandstoffenhandel is hij zo nu en dan ook nog venter. Een succesvol venter lijkt hij niet te zijn. In juni 1923 heeft hij een vat haring proberen uit te venten. Hij verdient er naar eigen zeggen zeer weinig mee. Zo weinig zelfs dat hij: ‘niet zo spoedig weder aan zo een handel zal beginnen’. Roosje is in het gezin degene met het meest stabiele inkomen. In februari 1923 werkt zij bij het lingerie- en naaiatelier van Mozes Buitenkant in de Rapenburgerstraat 99. Zij heeft een inkomen van ongeveer f. 8,- per week. In augustus 1923 ‘is zij vrijwillig heengegaan’ bij Buitenkant en is zij werkzaam bij Polak, Galerij 4. Zij verdient daar f. 6,30 per week.
NAAR: VERHAAL 1
OF NAAR: VERHAAL 7