In oktober 1912 klopt Isaäc opnieuw aan bij HZA. De gevraagde Winterbedeling wordt opnieuw niet verstrekt. De reden van niet verstrekking heeft niet te maken met een verbeterde financiële positie van Isaäc. Van hem wordt gezegd: ‘Aangezien hij jong en flink is, mag aangenomen worden dat hij, evenals zijne vakgenoten in het onderhoud van zijn klein gezin zal kunnen voorzien.’ Wat eveneens als reden kan worden aangemerkt, is dat zijn vrouw Marianne herhaaldelijk werd aangetroffen als werkster bij een familie Hoffman ‘van hetzelfde adres’. ‘Doch zij verklaart de werkzaamheden niet langer te kunnen voortzetten wegens gevorderde zwangerschap.’ Over welk adres het gaat is overigens volstrekt onduidelijk! Daarnaast steunde ook de organisatie LNV nog steeds, inmiddels met f. 2,50. Op 13 december 1912 wordt Esther geboren, drie dagen nadat HZA had besloten het gezin Halverstad geen Winterbedeling te verstrekken.
1921 – onderstand en belangrijke veranderingen
Daarna duurt het tot juni 1921 voor Isaäc opnieuw een beroep doet op HZA. Hij vraagt deze keer om onderstand. Isaäc is nog steeds werkzaam als ‘los werkman’. Sinds maart is hij echter werkloos. Er zijn drie belangrijke veranderingen het vermelden waard.
Ten eerste dat het gezin is verhuisd naar de Tugelaweg, nummer 66 drie hoog. De huur van deze woning bedraagt f. 3,25 per week. Andere vaste lasten (de zgn. fondsen) bedragen 60 cent per week.
De tweede verandering is dat Isaäc lid is geworden van de Centrale Bond van Transportarbeiders (CBT).
De derde verandering is het overlijden van dochter Esther. Dus ook de tweede dochter met de naam Esther overleed al op jonge leeftijd (zij werd maar zeven jaar oud).
Dochter Roosje is inmiddels 16 jaar oud en al enige tijd aan het werk. Zij werkt als naaister bij Posener en verdient daar ongeveer zes à zeven gulden per week. Zij heeft echter al een paar weken verlof in verband met de ziekte van haar moeder. De ziekte van haar moeder heeft te maken met de zwangerschap van haar moeder. Moeder Marianne bevalt op 9 juni 1921 namelijk van haar zevende kind, Sara.
Met zoon Abraham gaat het een stuk minder goed. In 1915 was hij nog wel aan het werk gegaan bij de Lijstenfabriek “De Standaard” met een verdienste van f. 1,75 per week. Hoe lang hij daar heeft gewerkt is niet duidelijk. Wat wel duidelijk is, is dat hij op een bepaald moment in militaire dienst gaat. Daar gaat het mis met Abraham, hij deserteert en zijn verblijfplaats is onbekend. Later dat jaar, 1921, blijkt hij te zijn opgenomen in een Rijks Krankzinnigengesticht te Medemblik. Hij kan daar maar kort ‘gezeten’ hebben, in 1922 werd het een regulier krankzinnigengesticht. De Joodse patiënten werden overgeplaatst naar Het Apeldoornsche Bosch.
NAAR: VERHAAL 1
OF NAAR: VERHAAL 5