Het Leidseplein, doofde uit. Het probleem van elke dag was daar: waar gaan we nu naartoe? Jaren vijftig: er was weinig mogelijkheid.
Daar waren Harry van Rossum, van de Hogeweg, een swingende gitarist die nog bij het Miller sextet had gewerkt en later een bekend artdirector zou worden, z’n vriend Henk Koekoek, een sterke, grote man, Koos Hak, later entertainer, met dat kostelijke 45-toerenplaatje over een moeder die haar kind door de afvoer spoelde, Cor van Opstal, die copywriter was, en ik, een jonge, wat journalistiekende dichter op weg naar wat?
Cor stelde voor naar zijn kamer te gaan. En ‘n half uurtje later zaten we in een grote voorkamer in de Linnaeusstraat tegenover het Oosterpark. Cor haalde de jenever te voorschijn en schonk rijkelijk. En toen vond Koos een stel handboeien. Ze waren open. "Pas op," zei Cor, "ik heb geen sleuteltje." Maar Koos raakte geïntrigeerd en bleef ermee bezig, speelde iemand in de boeien, probeerde met zogenaamd twee polsen aan elkaar te drinken, zelfs met de armen op z’n rug nog dingen te pakken. Harry en Henk keken elkaar aan: zullen we? De grote Henk pakte Koos vast en Harry klikte een van de twee handboeien om de pols van Koos vast.
De jenever vloeide. En Koos, die van aandacht hield, speelde verder en klikte — kijk eens hoe ik durf — op een gegeven ogenblik de andere boei ook vast. De dagen erna waren moeizaam voor hem. Niemand mocht de boeien zien. Hij drapeerde er z’n regenjas over. Maar ja, hij kon z’n kleren deels niet uitkrijgen. Zich niet verschonen. Na een tijdje was hij omhuld met een niet te beschrijven geur. Gelukkig was er tenslotte Gerard Gest, groot klassiek gitarist die vroeger smid was geweest. Die wist de boeien uit elkaar te krijgen.
De handboeien
Pas op, zei Cor, ik heb geen sleuteltje.
4289 keer bekeken