Aangezien Cato als ongehuwde vrouw bevalt op 12 november 1942, komt er maartschappelijk werk om ‘haar te begeleiden’. Maar dat gaat niet helemaal goed. Want een zuster van Maatschappelijk Werk in het Wester Gasthuis (eigenlijk het Wilhelmina Gasthuis, maar die naam mocht niet meer van de Duitsers) bestempelde haar gedrag ‘als ongunstig’. De directeur schreef deze brief (d.d. 31 dec. 1941) aan de Unie van Vereenigingen voor Ongehuwde Moeders (UVOM). Ik heb de uitgebreide brief hieronder afgebeeld (2 afbeeldingen).
Op 16 maart 1942 volgde een antwoord. Uit de brief van het de tweede secretaris der UVOM blijkt dat Cato is opgenomen in het vrouweninternaat van de Vereniging HvO (Roggeveenstraat 8). Ook zij is van mening dat: “deze ongehuwde moeder niet behoort tot de categorie van verpleegden, die thuis horen in een der huizen, waar opneming geschiedt met UVOM-subsidie. Ook de directrice van voornoemd instituut deelt dit standpunt.”
Terwijl zij in dit internaat zit, is er sprake van een zogenaamde ‘vaderschapsactie’. Het was de bedoeling om de vader het kind te laten erkennen en te bewegen financieel bij te laten dragen. Uit het dossier van Het Bureau blijkt dat het niet gelukt is de vader te traceren. Of en in hoeverre Cato een rol in deze ‘zoekactie’ heeft gehad blijkt niet uit het dossier.
UITLEG:
Als de vader van het kind bekend was, werd via de zogenaamde 'vaderschapsactie' getracht om van de verwekker een financiële bijdrage voor het kind te eisen. Indien de moeder nog contact onderhield met de verwekker van haar kind, werden bezoekjes van de vader aan zijn kind door het bestuur aangemoedigd. Wanneer het bestuur de indruk kreeg dat de vader alsnog bereid was om de moeder te trouwen, schroomde het bestuur niet om dit te stimuleren door gesprekken met hem te voeren en druk op hem uit te oefenen. Wat dat betreft ontbrak het hun niet aan realiteitszin. Een ongehuwde moeder en haar kind waren maatschappelijk en juridisch beter af als gehuwde vrouw en door de verwekker erkend kind. Vanaf 1942 konden ook weduwen en vrouwen die door hun man waren verlaten, worden opgenomen, evenals baby's van zieke moeders. Een hoofdstuk apart vormde in de oorlogsperiode de opvang van joodse kinderen van wie de ouders afgevoerd werden naar concentratiekampen. Het bestuur zorgde er via connecties voor dat deze kinderen zo snel mogelijk op een veilig adres werden ondergebracht. Het tehuis bleef open, wrang genoeg, dankzij de ondertekening van 'niet-jood'-verklaringen door het personeel en de niet-joodse bestuursleden. BRON: Archief van de Stichting Afra en rechtsvoorgangers
NAAR: VERAAL 1
OF NAAR: VERHAAL 7