In augustus 1942 laat Samuel weten dat hij de maandelijkse bijdrage van f. 4,- niet meer kan opbrengen. Zijn laatste bijdrage is, zo meldt hij, over de maand augustus. Hij geeft aan dat hij zijn vader altijd heeft ondersteund maar dat dit helaas nu onmogelijk is geworden omdat hij geen inkomsten meer heeft. Hij schrijft: ‘In ben 6 oktober 1941 omdat ik Jood ben uit mijn betrekking ontslagen. Ik kreeg toen nog een half jaarsalaris tot einde maart 1942. Dit is ook het geval met mijn zoon. Nu ben ik uitgeput en is zulk mij niet meer mogelijk.’ Brief van Samuel Meijer Schnitseler waarin hij uitlegt waarom hij niet meer kan steunen, bron: dossier Maatschappelijke Steun H. Schnitseler
De betrekking waar Samuel naar verwijst is ook het bedrijf waar zijn zoon werkt. Het genoemde bedrijf de NV Spinnerij Roombeek is in handen van de familie Menko. Hoewel hij hoopt dat men begrip heeft voor zijn situatie vindt een ambtenaar het nodig om te informeren bij de Gemeente Enschede. Wel moet de steun aan Henri worden verhoogd en wel tot f. 8,75.
Ondersteuning door de man van Rozette
Meijer Wallega heeft zijn schoonvader regelmatig heeft gesteund. In 1939 verhoogt hij zijn bijdrage zelfs tot f. 2,- per week. Op 5 januari 1940 vraagt hij vrijstelling van de verplichte bijdrage. De reden is dat zijn zoon Izaäk gaat trouwen. Het Bureau gaat akkoord met dit verzoek maar is van mening dat de kleinzoon moet worden aangeschreven. Niet alleen de kleinzoon wordt aangeschreven, men neemt ook contact op met de werkgever (pas in augustus 1941). De werkgever, de firma Van Beem op de Achterburgwal 146, geeft aan dat Izaäk Wallega al werkzaam is als kantoorbediende bij de firma sinds 1934 met een weekinkomen van f. 41,50. Advertentie met adres van de firma Enni op de O.Z. Achterburgwal, bron: Courant Nieuws van den Dag van 3 okt. 1939
NAAR: VERHAAL 1
OF NAAR: VERHAAL 17