Waggelend baant hij zich een weg door de vele mensen die zich in het Oosterpark aan wijn en bier laven. Hier en daar roken de barbecues flink, en hangt rook als laaghangende mist boven de vijver. Het is een warme dag, en het park ligt bezaaid met mensen. Luid speelt een salsaband op het podium van de muziekkoepel, een enkeling swingt er op de maat mee.
Zelf hebben we een wat rustiger plekje uitgezocht om te picknicken, aan het water, in de schaduw van een boom. Mijn nichtje, Marije, heeft haar hommel in een plastic bakje meegenomen. Ze verzorgt haar hommel nu anderhalve week; hij mist één vleugel en ze neemt hem overal mee naartoe.
De waggelende man komt met zijn fiets op me af lopen. De trapper van zijn fiets schrampt lichtjes langs mijn rug. Uit zijn mond rolt een sorry, met in het kielzog een gigantische drankkegel. Aan de oeverrand van de vijver laat hij zijn afgetrapte sportfiets te water. Lucht borrelt als koolzuur in een glas omhoog. Het zadel en het stuur steken boven het wateroppervlakte uit.
‘Pas jij effe op m’n fietsie,’ mompelt hij. ‘Ga effe lekker uit m’n dak met die toffe muziek.’
‘Is goed joh.’
‘Te gek man, tot later.’
‘Het is veel te heet voor Brommetje,’ zegt Marije. Ze staat op, vouwt de parasol open en gaat er samen met haar hommel onder zitten. Hij zit in een Tupperware-bakje dat ze gevuld heeft met korenbloemen, lavendel en klaver.
‘Wil je zien hoe hij drinkt?’ Ze heeft Brommetje op haar vinger zitten en houdt hem een stukje appel voor. ‘Nou, hij heeft nou geen dorst. Hij wil liever verse klaverbloempjes.’ Ze laat hem los in het gras en gaat op zoek naar klaverbloempjes.
‘Waarom heb je hem eigenlijk Brommetje genoemd?’
‘Omdat-ie bromt als-ie boos is.’
‘Is-ie dan vaak boos?’
‘Best wel, als ik ’m te vaak optil, of als hij ’t te warm heeft… Hé, waar is hij nou naartoe? Verdorie.’
Als Sherlock Holmes en zijn assistent Watson speuren we het gras af, maar we zien hem nergens.
‘Verdorie Brommetje, waar ben je nou?’
Ik voel me bezwaard, ze was zo enthousiast over haar hommeltje aan het vertellen dat ze hem helemaal uit het oog verloor.
‘We moeten uitkijken dat we niet op ’m trappen,’ klinkt het bezorgd door in haar stem.
‘Hé ik hoor ’m zoemen… O nee, dat is die stomme bij daar.’
Na een tijdje vinden we Brommetje, ongeveer op de plek waar we het spoor bijster raakten.
Gelukkig maar, want anders was ze haar hommel tijdens haar logeerpartij bij mij kwijtgeraakt.
Na een halfuurtje is de man van de fiets weer terug van de dansvloer. Het zweet gutst hem over zijn half ontblote lijf. Hij tilt zijn kostbare bezit weer uit het water. Het vehikel ziet er gewassen uit, wel wat verroest.
‘Stalt u hem altijd in het water?’ vraagt Marije.
‘Ja, dan heb ik geen problemen met parkeren, weet je. Water is ’r overal en ’n fietsie in ’t water valt niet zo op hè.’
‘Geweldig zeg. Wat een slimme vondst,’ zeg ik.
‘Koppie, koppie hè,’ schaterlacht hij en wijst naar het bakje pinda’s voor me. Ik geef hem een handje, en trek een blikje bier voor hem open.
‘Hier voor jou. Dat kun je wel gebruiken…’
‘Hé, hartstikke tof man.’ Hij neemt een flinke slok. ‘Nou ’k mot nou weg. M’n vriendin lig op bevallen. Mot ’k toch effe bij zijn. Nou, nog bedankt hè.’ Al kauwend strompelt hij met zijn druipende fiets door de mensenmenigte. Flink aangeschoten op weg naar zijn kind in aantocht.
Het is nog steeds warm, ik kon al die tijd niet echt tot schrijven komen. Maar zie: de man met zijn fietsie kwam me redden! Ik trek een blikje bier open, neem een slok, en schrijf mijn verhaal. Even weer op de ouderwetse manier, met pen en papier.
Uit: Onalledaags, 2019.