De slager
In de hongerwinter was hij groot. Zijn altijd uitgedroogde gezicht was boller. Hij sprak met meer overtuiging. Zijn protestantse uitdrukking werd vaak weggeveegd door flarden roomse grijns. De onderdanige benen waren overgegaan van doorgezakt naar stoer. Zijn achterlijke dochter zag er goed uit in haar rose jurk. De goedkope woning in Nieuw West was niet langer de zichtbare vernedering voor de failliete middenstander.
Hij was geen rotte zwarthandelaar, dat niet. Hij was geen kleine de Vilder *, God beware me. Hij was een kleine ambtenaar maar werd als groot beschouwd, dacht ie. Hij voelde zich in een sleutelpositie, maar werd gemanoeuvreerd. Zijn vakkennis stelde hem in staat de verschillen te vinden tussen de werkelijkheid en het op papier aanwezige. Met deze marge wist hij weg. Het verschil tussen vuil en schoon gewicht gaf hij een bestemming. De producenten profiteerden van zijn kennis en deelden hem zijn procenten vet uit. De consumenten zochten bij hem de bron voor de laving van hun honger en gaven hem de centen. En al weldoende voelde hij zich rijker worden en werd zijn aanzien
versterkt. Weggevaagd werd de schande van de mislukte “slagerij”.
Het was zo mooi begonnen in 1919. De Watergraafsmeer was geen Amsterdam en de Hervormde Gemeente was een hechte gemeenschap die klaar zou staan om de broeder in ’t geloof de klandizie te gunnen. Duizend gulden spaargeld kregen een bestemming en daarmede werd hij van knecht in Zaandam middenstander in de Meer. De winkel werd voorschriftsgewijs betegeld. De tussenkamer was warm en de schroeihitte van de zonde werd er omgezet in echtelijke zinnebrand. De huiskamer kreeg wat schrale zon van over de school, terwijl de schuur vol stond met een afgedankte worstmachine en kookketel.
Een goed begin voor een toekomstige rund- en varkensslachter.
De werkelijkheid was grauw. ’t eerste kind bleek achterlijk. De klandizie was veeleisend en de roomse die het meeste worst aten vonden slager D. niet vlot genoeg en zijn worst te weinig gekruid. ’t Was en bleef “geef ons heden ons dagelijks brood”. Overdag uitbreng tot in Diemen aan toe en ’s avonds moest er nog worst gemaakt worden.
Als er maar een knecht af kon dan zou het beter gaan.
Die kans kwam. Bij de zandwegen werd een nieuwe wijk gebouwd. Daar zaten de mensen te wachten op een slager, dacht ie.
Groots opzetten. Geld lenen. De kost gaat voor de baat uit. Een ander laten horen en bezorgen. Zelf achter de toonbank blijven. Het resultaat was een catastrofe. In 1940 werden de creditgevers zenuwachtig en vroegen het faillissement aan. En toen de moffen over de Dam marcheerden betrok het gezin een van de vele leegstaande woningen in Nieuw West. De diaconie stond de broeder in ’t geloof bij. Er was gezorgd voor een baantje bij een exportslager. Slechts over een week ontving hij geld. De export viel weg. D. was werkeloos. De Heer heeft gegeven. De Heer heeft genomen. De naam des Heeren zij gezegend. Geslagen zat hij de hele dag aan tafel maar zijn vrouw bleef vertrouwen.
En de redding kwam toen op een dag de oproep van het arbeidsbureau kwam. Deskundige gevraagd voor het productschap: vlees. Als een fox terriër beet hij zich in de baan. Hij maakte dubbelle weken. Inventarisatie en vaststelling van te leveren vet in geheel Broek in Waterland en wijde omgeving. Hij groeide tot autoriteit. Autoriteit in gewichten en taxaties. Deskundige in mogelijkheden en in ’t voorkomen van moeilijkheden. De slaaf werd vrij gekocht door vet.
* De Vilder was een bunkerbouwer, oorlogsprofiteur.
: https://nl.wikipedia.org/wiki/Bunkerbouwer