Horn, de loodgieter
Horn zijn broek piepte. Dat had hij gemeen met alle andere loodgieters en ook met groenteboeren en vrachtlui.
De manchesterbroek heeft die eigenschap. Niks bijzonder eigenlijk. Alleen die piep hoorde voor mij bij Horn. Alle andere piepende broeken leken van hem afgeleid. Hij lachte nooit, dat ik me herinneren kan. Zijn haar kroezig en zijn uitdrukking Slavisch. Hij werkte stug. Zijn vakkennis was geheimzinnig evenals die van een smid. Niemand kon het hem nadoen buiten zijn vakkring. ’t Was niet te doen het zelven. Hij was broodnodig voor mijn vader als onderaannemer, en als klusjesman voor de buurt. Alleen het brood dat hij zelf nodig had was zeer ongeregeld van toevoer. Vader zei: ik snap het niet, Moeder zei: dat wijf heeft een gat in der hand. Een feit was dat St. Vincentius hem moest helpen en dat de functie van “Eerbied in Godshuis” hem werd gegund niet om zijn lichamelijke overwicht maar om de bijverdienste.
Hij woonde met zijn 3 kinderen in de pishoek. Zo noemde moeder het altijd. Het was de Simon Stevinstraat. Het huis lag tussen een blinde muur van de Wilhelmina school en de achteruitgang van de werkplaats van opa Sibbel. Zij bewoonden van ’t huis de bovenwoning. Een riante woning voor die tijd, gelegen in een zonloze dooie straathoek.
Op een zomeravond was er een oploop voor de portiek. Horn was zoek. ’t Was maandag, zomer en een mooie avond. Hij was zondagmiddag naar het voetbalveld gegaan, waar hij mede de zorg had voor ’t klaarmaken van het voetbalveld van “de Meer”. En nu was hij nog steeds niet thuis. De buurt was druk bezig met te veronderstellen. Wij maakten gebruik van de aanwezigheid van veel jongens om tikkertje te gaan spelen. Plotseling werd alles stil. Daar kwamen aan: Horn geflankeerd door zijn oudste zoon en mijn vader. Horn liep met gebogen hoofd, - ten tijde van v.d. Lubbe zou ik weer aan hem denken -. De buurt ging opzij en de mannen bestegen de donkere trap.
Uit flarden hoorde ik naderhand dat Horn ’s nachts geslapen had in de voetbalkeet. Overdag gezworven door de weilanden. Bij ontdekking door zijn zoon was hij nog in een sloot gesprongen. “Er staat geen halve meter water” zei mijn vader.
Toen ik bij het Eendennest in de sloot viel, 50 jaar later, en de modder geen weerstand gaf aan handen en voeten, schakelde mijn schrik zich vast aan de angst van Horn. Ik zag hem weer duidelijk voor me. Z’n zondagspak droop van modder en kroes.
Het bedekte voor een tijdje zijn crediteurenangst.