Hun tweede zoon, Abraham,
wordt geboren op 29 oktober 1923. Hij was volgens zijn archiefkaart werkzaam als loopjongen, volgens het Digitaal Joods Monument was hij schilder. Maar in het jaar 1942 haalt hij nog zijn vakdiploma als diamantslijper. Hij wordt op 2 februari toegelaten als lid van de ANDB. Of hij nog gewerkt heeft als diamantslijper is onbekend, ik heb alleen zijn leerlingenkaart gevonden. Van hem én van zijn vrouw, hij is in 1942 nog getrouwd, vond ik nog wel de overgangsformulieren en de bijbehorende pasfoto’s in verband met de overgang naar Bestalel. Hij volgde daarin zijn vader. Op 8 augustus 1942 trouwt hij met Catharina Winnik (geboren op 9 december 1922). Catharina was leerling verkoopster. Haar laatst bekende adres was Waterlooplein 49 huis, het huisadres van haar ouders. Abraham staat dan nog ingeschreven bij zijn ouders in de Andreas Bonnstraat. Op 9 juli 1943 worden Abraham en Catherina in Sobibor vermoord. Via de Arolsen Archieven vond ik meerdere kaarten aangemaakt door de Joodse Raad te Westerbork. Het zijn praktisch onbegrijpelijke aantekeningen die te maken hebben met zijn beroep als diamantsnijder, zijn Sperre en ook de Amsterdamse Bank en het ‘Rijksbureau voor Diamant’ worden genoemd.
Salomon, de jongste zoon,
wordt op 25 juni 1929 wordt hun jongste zoon geboren: Salomon. Hij overlijdt op 7 mei 1945 in Bergen Belsen. Mogelijk heeft hij zijn laatste dagen bij zijn vader kunnen zijn. Vader David zat namelijk in deze meidagen ook in Bergen Belsen. David Soesan heeft net als zijn zoon Salomon de bevrijding van 15 april 1945 nog wel meegemaakt, maar ook hij stierf kort na de bevrijding. Hij overleed op 31 mei 1945. Ik moet zeggen dat ik, net als bij zijn vader moeite heb met het woord ‘overlijden’, de ongetwijfeld langdurige uitputting en ziekten hebben hier een rol in gespeeld. Ik zou eigenlijk moeten spreken van uitgestelde moord!
De moeder is overlevende
Debora zou de oorlog wel overleven. Volgens haar archiefkaart is zij nog wel via Westerbork naar Duitsland ‘gegaan’. Na de oorlog gaat zij in Utrecht wonen. Opvallend zijn de beroepen die bij haar worden genoemd: verkoopster en ‘kampbewaakster’. Ik heb niet kunnen achterhalen wat er wordt bedoeld met kampbewaakster. Op haar kaart van de Joodse Raad staat daarover niets vermeld. Wel dat ze tot twee keer toe in Kamp Westerbork is geweest. Uiteindelijk is zij in Bergen Belsen terecht gekomen net als David en zoon Salomon.
In december 1944 gaat zij vanuit Bergen-Belsen op transport naar Beendorf en vandaar april 1945, na een verschrikkelijke reis in Hamburg aankwamen. Beendorf was een buitenkamp van het concentratiekamp Neuengamme en in Hamburg arriveerden ze weer in buitenkampen van Neuengamme. Deze vrouwen hadden het geluk kort daarna vandaar nog net voor het einde van de oorlog naar Zweden te komen. Bron: De Diamantkinderen van mei 2022, auteur: Bettine Siertsema. Volgens Maurice Ferares was er over een mogelijk ‘besmet verleden’ niets bekend. Hoogstwaarschijnlijk (hopelijk) is er hier sprake van een ‘ongelukkige woordkeuze’.
TERUG NAAR: VERHAAL 1
OF NAAR: VERHAAL 32