Helemaal aan het begin zijn werkzame leven ging het David maatschappelijk nog niet zo florissant. Hij vraagt in november 1921 namelijk steun aan via een formulier van de Commissie voor Steunverlening aan “uitgetrokken diamantbewerkers”. Volgens dit formulier was hij het laatst werkzaam bij Premsela & Vilbach. Over deze firma wordt in het blad van de ANDB op 4 juni 1920 gemeld dat een naamloze vennootschap was opgericht die de firma overnam. Ook het Algemeen Handelsblad maakt melding van dit feit.
In dit beperkte dossier wordt opgemerkt dat hij op nummer 208 in de Valkenburgerstraat zou hebben gewoond en niet op nummer 108. Zij zouden daar in onderhuur hebben gewoond bij de ‘behuwde vader’. Zij betaalden voor deze onderhuur vijf gulden per week. David’s verzoek wordt afgewezen omdat hij onjuiste informatie zou hebben verstrekt. Het betaalde bedrag aan onderhuur zou niet kloppen. Daarnaast zou David werkzaam zijn bij zijn schoonvader, A. Visschoonmaker, een ‘en gros’ handelaar in groenten.
Feitelijk en wel erg ruime uitleg, het blijkt dat vader Abraham Vischschoonmaker een standplaats had op de groentemarkt. Hij had daarvoor een bewijs van de Dienst Marktwezen. Er is nog een tweede marktkaart, maar daar wordt niet aangegeven waar hij in zou handelen. Op de achterzijde wel een foto van Abraham. De verdiensten van David zijn volgens de ambtenaar moeilijk te bepalen. Ook in de maanden daarna (tot eind 1922) blijft hij werkzaam bij zijn schoonvader. Volgens de ambtenaar kan hij: ‘daar behoorlijk zijn bestaan in vinden’. Steun heeft hij in deze periode dan ook niet gekregen. In het begin van het jaar 1940 vraagt hij een paspoort aan. Waarom hij dit heeft gedaan is onbekend. Voelde hij aankomen dat het fout zou gaan?
In 1942 werd het voor Joden verboden om nog langer lid te zijn van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkerbond (ANDB). Hieronder een deel van een artikeltje uit het Joodsche Weekblad van 6 maart 1942: “Het bestuur van de Vereeniging van Israëlietische Diamantbewerkers „Betsalel" deelt mede, dat op grond van de Verordening van den Rijkscommissaris No. 199/41, alle Joodsche diamantbewerkers(sters) moeten bedanken als lid van den Alg. Ned. Diamantbewerkersbond. Tegelijk moeten zij aanvragen, als lid te worden ingeschreven van Betsalel.” Zie voor het hele artikel de hierbij afgebeelde afbeelding.
Dat David en ook zijn zoon Abraham zich aanmelden bij Betsalel is eigenlijk best opvallend. Zij behoorden daarmee tot een kleine minderheid. De meeste leden van de ANDB weigerden zich neer te leggen bij de Duitse verordening en tekenden verder niets. Mogelijk hoopten zij het onvermijdelijke uit te stellen. TERUG NAAR: VERHAAL 1
OF NAAR: VERHAAL 30