In de herfst, als de regen tegen de ramen klettert en de nog niet helemaal ontbladerde bomen, hevig door de stormwind worden gegeseld, is het tijd voor een stevige hap als avonddis. Dan valt mijn keus wel eens een op hutspot. Dat gerecht roept bij mij altijd gezellige herinneringen op van vroeger, toen ik met mijn vader, moeder en drie broers rond de tafel zaten te smullen van de smeuïge stamppot. Er was genoeg voor iedereen. Mijn moeder maakte dat gerecht overheerlijk klaar met de zelf op de volkstuin van mijn vader geteelde ‘bio’ uien, winterwortels en aardappels en natuurlijk Klapstuk. Tegenwoordig smaakt het mij lang niet meer zo lekker en ik vroeg me steeds maar af waar dat nou toch door zou kunnen komen.
Ik denk, dat ik er achter ben: aan mijn hutspot ontbreekt als ingrediënt het gesmolten vet! Dat is tegenwoordig niet meer verkrijgbaar, maar vroeger was het een onontbeerlijk onderdeel voor de bereiding van een gerecht. Wel een beetje stevige pot maar goed voor een opgroeiend gezin in een huis waarin toen nog alleen de huiskamer verwarmd werd.
Vaak werd op zondag een riblap gebraden met in de grote braadpan een pakje margarine en een half pond gesmolten vet. Het vlees ging dan wel die zondag op, maar er was genoeg heerlijke jus over voor twee dagen. Op woensdag waren het meestal speklapjes, die in de pan pruttelden.
Dat gesmolten vet werd door slagerij van der Linde op de Brink in Betondorp gefabriceerd. Het niervet van de koe werd in kleine stukjes gesneden en gekookt waarbij het smolt, zodat alle vet vrij kwam. Het gesmolten vet werd in vetvrije pakjes van een pond gegoten. Wat overbleef waren heerlijke knapperige kaantjes. Dat gebeurde altijd op de zaterdagavond, het laatste klus van de week voor de slager.
Het restproduct, de kaantjes dus, was voor van der Linde ook koopwaar. Zo om een uur of acht was hij klaar en dan mocht ik met een pannetje langskomen. Voor een krats hadden we dan weer heerlijk broodbeleg. En als het meezat dan was tussen de kaantjes nog een restje vet overgebleven om de zondagse riblap in te braden.
Overigens gebeurde het ook wel eens, dat de slager uier verkocht. Dat werd dan in dunne plakken gesneden en met zout en peper gebraden om eveneens als broodbeleg te dienen.
Ja, zo ging het nog meerdere jaren na de oorlog toen iedereen arm was en er geen voedselbanken waren.