We woonden op een royale bovenwoning aan het eind van de Hoogeweg. We keken uit op de drie gashouders van gasfabriek Oost die aan de overkant van de ringvaart stonden. Gashouders zijn eigenlijk drijvende stolpen waaronder het gas wordt opgeslagen. ’s Morgens vol gas en dus hoog en tegen zessen, wanneer heel Amsterdam aan het koken ging, steeds lager.
Een saaie woensdagmiddag, 18 mei 1943. Ik ben alleen thuis met mijn moeder, mijn oudste en mijn jongste zusje. Het is een rustige dag met lichte, aaneengesloten bewolking. Dan, om een uur of vier horen we plotseling vlakbij de gierende motoren van vliegtuigen en onmiddellijk daarop ratelend geweervuur, boven de gashouders. Wij rennen naar het raam en zien nog net hoe twee kleine vliegtuigen naar het oosten wegvliegen en achter de wolken verdwijnen. In de stilte die volgt zien we uit de meest linkse, de grootste gashouder, vlammen lekken. Even later worden ze hoger en hoger, totdat er een enorme steekvlam bulderend de lucht inschiet. Heel snel zijn er brandweerauto’s en niet veel later komt er een politieauto met luidspreker door de buurt: alle bewoners van de Linnaeuskade en van ons deel van de Hoogeweg worden opgeroepen om zich klaar te maken voor evacuatie. Er is een kans dat de naastgelegen gashouder zal ontploffen. Het bulderen blijft angstaanjagend aanhouden.
De paniek slaat toe: mijn broertjes zijn aan het vissen, als ze thuis komen weten ze niet waar wij heen zijn gegaan. Ik ren de straat op, langs de Ringvaart en de Valentijnkade, huilend van ellende en spanning. Ieder ogenblik kan de gashouder ontploffen.
Mijn broertjes zijn een uurtje later thuisgekomen, de gashouder is niet ontploft, de bij elkaar gezochte spullen kunnen weer opgeborgen worden.
De oorlog was even heel dichtbij.