Toen we jong waren, kwam het plan om een krantje te maken. Aanvankelijk was dat geschrijf slechts bestemd voor onze ouders en grootouders. Al of niet door hen gestimuleerd, bleef het niet bij een bevlieging van een paar weken, neen, we gingen verder. We vormden een heuse redactie, bestaande uit mijn oudste broer Joop, mijn vriend Hans Wardenier, wonend in de Copernicusstraat en ik. We bewaren nog de officiële verslagen van onze redactievergadering. De belangstelling voor het krantje was van dien aard, dat we moesten uitkijken naar een drukker. Gelukkig vonden we boekhandelaar Verheul op de Hogeweg bereid om de krant voor een redelijke vergoeding te drukken. We konden nu ook tekeningen aan de tekst toevoegen en dat verhoogde de leesbaarheid!
Het aantal abonnees steeg gestaag. Uiteindelijk hadden we zo’n 45 abonnees! Naast familieleden, welwillende kennissen en vrienden van onze ouders, hadden we ook veel abonnees van onze eigen leeftijd, al dan niet klasgenoten. De mooiste abonnee vonden we een oude heer, die bij zijn schoonzoon en dochter inwoonde in de Galvanistraat en oud-redacteur van het dagblad 'De Standaard' was. Als we bij hem de krant brachten, ontving hij ons in zijn kamer en begroette ons met: “Kom binnen collega’s!" Daar waren we apetrots op.
Jaap schreef het merendeel van de vaste rubrieken, zoals een naverteld bijbelse geschiedenisverhaal en een vervolgverhaal genaamd Koos en Presto, een spannend verhaal over een jongen en zijn hond. Hans en ik verzorgden de rebussen, plaatjes, reisverslagen (bijvoorbeeld over een bustocht naar Den Haag) en zo meer. Na enige jaren is krantje ter ziele gegaan.