In de dertiger jaren had je nogal veel last van hoofdluis. Dan kwam de ‘pietenzuster’ op school om te inspecteren met een netenkam die ze Niskakam noemde. Ze ging op zoek naar eitjes in ons hoofdhaar om ze te verwijderen. Van die neten kreeg je jeuk op je hoofd en dan ging je krabben, wat weer ging zweren en dan noemden ze een kletskop. Net zoals die koekjes van tegenwoordig, die koekjes met die bultjes erop. Zo zag je hoofd er dan uit. Heel naar was dat. Dan moest je hoofd behandeld worden met petroleum of haarwater. Daar ging dan weer een doek omheen. Vaak werd je hoofd ook kaal geschoren. Kinderen die met vlooienbeten op school kwamen werden uitgeschol¬den voor vlooienpik. Zielig was dat.
Thuis had je soms wandluizen. Die lieten zich van het plafond op je vallen om je te bijten. Daar kreeg je een enorme dikke bult van. Je moest dan direct de gemeente bellen voor ongedierte¬bestrijding want het spreekwoord zei: ‘met zuinigheid en vlijt bouw je huizen als kastelen, en wie zich niet op tijd verschoont krijgt luizen als kamelen’. Tegen motten had je mottenballen of kamferballen. Soms gebruikten mensen oude kranten want de motten zouden niet tegen de drukinkt van kranten kunnen.
En dan had je muizen, die zaten meestal achter het behang. Dat behang was niet zoals tegenwoordig. Omdat het in de huizen te vochtig was, bleef het behang niet op de stenen muren zitten. Daarom maakten de mensen een tengel, een constructie van latten waarop ze dan tengelgaas spanden. Daaroverheen werd dan behangen, en daarachter was dus voldoende ruimte voor ongedierte, met name muizen. Ik kan mij nog herinneren dat ik als kind dan weer zo'n bult zag op het behang. Daar zat dan een muis en als je op die bult duwde, dan vloog die naar boven of ergens anders naar toe. Je zag geen muis, alleen een bewegende bult. Dat was best leuk speelgoed.
Ongedierte
Als je er op duwde, vloog de bult in het behang naar boven.
7350 keer bekeken