Vanaf november kom ik vaak over de vloer bij Cathrien Goosen, medestudente geneeskunde, en betrokken bij het begin van het Medisch Komitee Angola. Eerste Atjehstraat 29 huis, waar ook haar zus Dorothee, studente sociologie, woont. Maar het zal nooit gebeuren dat je hen getweeën, laat staan alleen aantreft. Het is er de zoete inval, waar ik dus ook deel van uitmaak.
Na een tijd komt Irene, vanuit Groningen er wonen en wanneer Dorothee met vriend Frans gaat samenwonen is er plaats voor Mieke met haar dochtertje Katja. De vader van dat lieve meiske is Berend, beschreven in Conny Braam’s roman ‘De bokkeslachter’. En dan zijn er dwaalgasten. Amerikaanse liftsters, met een hoog hippie-gehalte, raken er verzeild en blijven maanden. Ze dragen de fraaie namen Pearl, Tulip en …. Een van hen trouwt later met Mieke’s broer.
Geregelde gasten zijn ook buurvrouw Plonie en haar kinderen. Haar man is barkeeper en komt in 1974 om bij een brand in de Funenbar in de Dapperbuurt. Wanneer je ook komt, altijd is er iets te eten en te drinken, niemand doet moeilijk, de gevers niet maar ook de ontvangers hebben er geen moeite mee. Wat dat betreft zijn we terug in een nomadensamenleving.
De levendigheid in die ene woning is een uiting van de jaren 60 die in Nederland echter vooral de jaren 70 betreffen. Ook op andere plekken maak ik het collectieve leven mee. Er zijn voor- maar ook nadelen. Men verliest zichzelf gemakkelijk in deze leef- en woonvormen.
Amsterdam Oost is echter niet een prototype van het communale leven. Daarvoor moet je naar de Staatsliedenbuurt, of Nijmegen, of naar Kopenhagen’s Christiania. Maar het heeft ook in Oost bestaan, en daar wil dit stukkie getuigenis van doen.