Het giet af en toe, of eigenlijk vrijwel steeds; Frans en ik zijn daar niet zo goed op gekleed maar Engelhard heeft een blauw grootzeil dat hij eufemistisch "poncho" noemt. Vóór de wind gaat dat nog wel maar tegen de wind moet hij een bovenmenselijke inspanning leveren.
Vanaf Driemond komt er een nieuw element in het tochtje; we zijn tenslotte drie jonge mannen die zich een beetje willen bewijzen. Af en toe zijn er merkwaardige demarrages, die luchtigjes ongedaan worden gemaakt door de twee anderen. In Diemen, bij het begin van de fietsroute langs de ringvaart van de Watergraafsmeer, grijpt Engelhard zijn kans. Ondanks de noordwesten tegenwind vliegt hij met zijn holle blauwe zeil de verte in. Frans en ik hebben het nakijken; wat we ook doen, en we helpen elkaar met luwte, de man is niet te kloppen. We voelen ons uitgeput maar kunnen toch niet besluiten de achtervolging op te geven.
In de 1e Atjehstraat sluiten Frans en ik onze fietsen slordig af en we haasten ons naar boven. Daar ligt Engelhard languit op de bank, het blauwe zeil haastig afgestroopt nat op de vloer. Engelhard is tot mijn ontsteltenis ook een beetje blauw en hij ligt roerloos met gesloten ogen. Ik voel zijn pols; die is vrij snel maar niet zwak. Ik trek zijn oogleden omhoog, hij kijkt gewoon terug. Misschien wil hij wat zeggen, maar het klinkt als gekreun. Ik bestudeer zijn kleur en zie dat die marmerwit is met een blauwig waas en ik begrijp dat dit is wat mijn medische opleiders "livide" noemen. Zorgelijk, maar langzaam vloeit het leven terug in de man.
Later op de namiddag of in de vroege avond is er Nescafé en dan broodpap. De zwarte ketel zingt op de kachel en we zitten daar als jongens. "Jongens waren we, maar aardige jongens".