Mijn ouders zijn in januari 1945 in de Retiefstraat komen wonen boven hun vrienden. De voornaamste reden was dat er een schuilplaats op zolder was waar mijn vader en de buurman zich konden verstoppen als de Duitsers op zoek waren naar mannen voor de Arbeitseinsatz. Een dag na de verhuizing ging mijn moeder met een aantal vrouwen uit de straat ’s avonds naar de spoordijk, waar kolen lagen voor de Wehrmacht. Ze zijn betrapt toen ze kolen aan het verzamelen waren en door de moffen in een ijskoude wagon (het vroor dat het kraakte) opgesloten tot de volgende ochtend 9 uur. Er was altijd te weinig brandstof, dus ook mijn broer moest helpen met cokes kloppen (geen idee wat dat was) en hout op de kop tikken voor de kachel.
Ik ben geboren in 1946, mijn broer was toen bijna 11. Wij woonden bijna op de hoek en konden vanaf het achterbalkon (de veranda) de buurvrouw uit de Smitstraat (tante Jo) een hand geven. Tussen haar en ons in woonde op de hoek de familie van Dongen, met de tweeling Ria en Ineke die onder het afwassen tweestemmig zongen. Onder ons woonden ome Auke en tante Gijs (de vrienden van mijn ouders waren inmiddels alweer verhuisd). Alle naaste buren werden ome en tante genoemd.
Op zolder woonden mijn echte oom en tante met mijn neefje. Er was woningnood en zij woonden met zijn drieën op een vertimmerde lattenzolder en twee zolderkamertjes totdat ze een woning kregen in Slotermeer. Daar gingen we later op zaterdagavonden heen om televisie te kijken. 'Er is een mooi hoorspel op de televisie', zei mijn tante, en dan keken we naar Pension Hommeles. Op de terugweg (met lijn 13 en lijn 3) viel ik vaak in slaap.