Als kind speelde ik veel op straat. Toen we pas in de Transvaalbuurt woonden vooral voor de deur. Tot ik wat kinderen leerde kennen van de Retiefstraat. Omdat ik enig kind was, zocht ik andere vriendinnen op. Gezinnen met soms wel zeven of acht kinderen hadden elkaar, die hadden minder behoefte aan vriendinnen. Veel van de meisjes die ik in mijn jeugd leerde kennen zijn ‘nooit meer teruggekomen’. Eén van mijn vriendinnen was Greetje Schelvis. Toen ik zelf al in Kamp Vught zat, ging ik telkens als er een trein kwam, kijken of er vriendinnetjes van vroeger bijzaten.
Op straat speelden we allerlei soorten spelletjes. Zo deden we bijvoorbeeld voetje van de vloer, je zat dan op de rand van de stoep met de benen omhoog. Of we gingen ‘putten’ met een balletje en een stok.
De ouders hingen altijd uit de ramen, vooral na het avondeten. Ik vroeg wel eens: ‘Wat hangen jullie daar toch, waarom kijken jullie zo naar ons?" Het antwoord van mijn vader was: "Ja, er lopen hier wel eens kinderlokkers." Die hadden we weliswaar zelf nog nooit gezien, maar we waren allemaal bang omdat onze ouders dat zeiden. Overigens schijnt er ooit wel een man te zijn geweest die een kind had meegenomen.
In mijn jeugd ging ik naar de President Steinschool, dat was een gemengde (joods en niet-joods) school. Ik kon eigenlijk wel goed leren, maar ik kwekte te veel. Ik stond daarom meer op de gang dan dat ik in de klas zat. Daarnaast had ik ook nog eens Joodse les. Dat was na de gewone schooltijd. Ik leerde daar onder andere Hebreeuwse letters. Ik vond het vooral vermoeiend. Vooral de jongere kinderen werden lastig, die gingen met boeken gooien. De meester kon geen orde houden.