De dienstbode van mijn grootmoeder de Rooij, Get Verboom, was in 1931 getrouwd met Gerrit Klein, die een melkzaakje dreef op Kattenburg. Wij, de kleinkinderen, waren heel erg op Get gesteld omdat ze vrolijk en kindvriendelijk was. Ze ging zelfs mee met ons op vakantie naar zee.
Door de crisistijd was het voor Gerrit moeilijk het hoofd boven water te houden. Kattenburg was een wijk waar toen veel werkloze havenarbeiders woonden. Het was dus bepaald geen vetpot! Om hem te ‘helpen’ mocht Gerrit iedere morgen melk komen leveren op Radioweg 13, waar wij woonden. Gerrit fietste met een klein emmertje met een maatbeker erin vastgehaakt, door de hele Indische buurt naar de Meer om bij ons twee à twee en een halve liter melk te slijten! Zomer en winter, in weer en wind! En dat vóórdat zijn winkeltje openging. Om half zeven ’s morgens stond Gerrit al voor de deur. Om de beurt moest er iemand van ons vroeg het bed uit, opendoen, het pannetje aan Gerrit geven en de gewenste hoeveelheid opgeven. ’s Winters stond je in je pyama te bibberen van de kou. We hadden medelijden met onszelf en hadden kennelijk geen begrip voor die arme Gerrit, die het hele eind ook weer terug moest fietsen. Wat een energieverspilling voor een paar stuivers. Beschamend eigenlijk!
Voor boter, kaas en eieren ging mijn moeder naar de melkboer in de Galvanistraat. Gerrit kon deze producten kennelijk niet leveren of vervoeren. De melkboer op de hoek nam het mijn moeder zeer kwalijk dat hij geen melk aan haar kon slijten. Als wij in zijn winkel kwamen, keek zijn vrouw ons altijd stuurs aan. Begrijpelijk, ook zij moesten in die crisistijd elke cent drie keer omdraaien. Na enige jaren aan ons geleverd te hebben zijn we Gerrit en Get uit het oog verloren.