Watergraafsmeer
Tot begin 17e eeuw was de Watergraafsmeer nog open water. In 1628 besluiten de regenten van de stad Amsterdam dat de Watergraafsmeer drooggelegd moet worden omdat vijandelijke schepen van daaruit zouden kunnen aanvallen maar ook omdat de soms woeste, steeds meer oprukkende zee een bedreiging ging vormen voor de stad Amsterdam. Mooie bijkomstigheid was dat het nieuwe land veel geld kon opleveren.
Dat deed het dan ook. De polder werd een soort groene oase waar welgestelde Amsterdammers hun buitenplaatsen lieten bouwen. Tot 1750 werden er talloze lusthoven aangelegd. Op onderstaande kaart uit 1680 is fraai te zien hoe het er toen uit moet hebben gezien. Van de oudste gebouwen zijn nu alleen het Rechthuis, Frankendael en de Vergulden Eenhoorn nog over.
De stad Amsterdam had een groot deel van de oppervlakte van de nieuw ontstane polder in eigen handen gehouden en waren daardoor de grootste grondbezitters in de polder waardoor ze het voor het zeggen hadden in het polderbestuur of heemraadschap. De burgemeesters kozen de dagelijkse bestuurders, de heemraden en hun voorzitter, de dijkgraaf. Voor uitverkiezing als heemraad of dijkgraaf was grond- of huizenbezit in de Meer een vereiste. De bestuurders waren verantwoordelijk voor het onderhoud en beheer van de polderwerken. Vanaf 1640 had het polderbestuur (daarom) ook een rechtsprekende bevoegdheid. De dijkgraaf werd tevens rechter (baljuw) en de heemraden werden schepenen.
Oude rechthuis.
Enige tijd na de drooglegging van de nieuwe polder Watergraafsmeer in 1629 werd ‘Herberg het Regthuys’ gebouwd bij de Oetewalerbrug, Tot 1896 lag deze ophaalbrug op de grens tussen de gemeenten Nieuwer-Amstel en Diemermeer/Watergraafsmeer, na de annexatie van het noordelijke deel van Nieuwer-Amstel door Amsterdam, lag de brug op de grens tussen Amsterdam en de Watergraafsmeer. Rechts van de brug stond het Tolhuis, waar tol geheven werd van hen die met een vervoersmiddel De Meer in wilden rijden.
In voormalige ‘Regthuys’ kon ook toen al gehandeld, gegeten, gedronken én overnacht worden. Dat was vooral handig voor bezoekers die laat op de avond aankwamen bij de stad Amsterdam en de stadspoorten dan gesloten aantroffen. Maar bovenal werd er rechtgesproken.
Nieuwe rechthuis
In juni 1777 werd de eerste steen gelegd voor een nieuw ‘Regthuys’ Het ligt iets dichter bij de Ringdijk dan het oorspronkelijke pand. Het statige pand was de zetel van het plaatselijk bestuur van Watergraafsmeer. Zij moesten het recht handhaven en deden dat met harde hand. De kluizen onder het Rechthuis waren vroeger kerkers, en menige crimineel is voor het gebouw ter dood gebracht.
Na een verblijf in de gevangenis beslisten de baljuw en de schepenen over hun lot. En de vonnissen waren niet mals. Een enkele keer voltrok de beul zelfs doodstraffen op het schavot voor het rechthuis. Terwijl de klok van het Rechthuis luidde en de schutterij de toeschouwers in bedwang hield, werd een misdadiger geworgd of onthoofd.
Ook veroordeelden van kleinere vergrijpen werden op het schavot tentoongesteld of gegeseld. Een dief moest met een koord om de hals op een ladder staan en iemand die een pasgeboren baby te vondeling had gelegd, werd gedwongen met een pop in de armen te poseren. De beul spijkerde oren van roddelaars aan de schandpaal vast of sneed hun oren af. Van valsspelers stak hij de ogen uit en van landlopers sneed hij de neus af. (Alex Hendriksen - Watergraafsmeer / Linnaeusboekhandel)
Behalve voor de handhaving van het recht, werd het nieuwe Rechthuis voor allerlei andere doeleinden benut. In het nieuwe Rechthuis was opnieuw een herberg. Daar bleven mensen slapen die ’s avonds aankwamen in de stad. Dan ging de stadspoort namelijk op slot en moesten ze hier – buiten de stadsgrenzen – overnachten
Het Hoogheemraadschap hield er vergaderingen, de pacht van de landerijen kon er betaald worden en belastingen werden daar geïnd. Ook werd het gebruikt als als schouwburg met concerten en toneelvoorstellingen en eind 19de eeuw werden er zelfs korte tijd kerkdiensten gehouden.
Overigens zullen handhavers het daar soms ook best moeilijk hebben gehad. ‘De Meer’ was namelijk zeer populaire wandelbestemming via de Oetewalerweg. Op een gegeven moment was deze wandeling zelfs zó populair dat er een opzichter aangesteld moest worden om alles in goede banen te leiden. Het ging hier met name om de zgn. ‘Pinksterdrie’, de avond en nacht volgend op tweede Pinksterdag en traditioneel de dag voor veel jordanezen om eens lekker los te gaan buiten de stad.
Justus van Maurik beschrijft in zijn verhaal ‘Pinksterblommen’ hoe in 1862 jonge Amsterdammers de Watergraafsmeer op stelten kwamen zetten. Langs de Oetewalerweg stonden allerlei kraampjes en de cafés zaten stampvol. Vooral de theetuin op Frankendael was enorm populair. Ondanks de naam werd hier duidelijk niet alleen thee gedronken want veel bezoekers waren niet in staat om voor het sluiten van de Muiderpoort terug te keren naar de stad.
Het was op een gegeven moment zelfs zo erg dat de laatste, zeer populaire burgemeester van de Watergraafsmeer, dhr. de Wit, in 1901 besloot een eind te maken aan de te uitbundige viering van Pinksterdrie in De Meer.
't Zijn de echte ‘Pinksterblommen’ die, volgens oud Amsterdamsch gebruik, op Pinkster twee gaan toeren. Sedert onheugelijke jaren behoort het tot de genoegens van den minderen man, om op dien datum, hoofdzakelijk in ‘de Meer’ een pleizierigen dag door te brengen. Meestal worde zulke tochtjes ondernomen door gezelschappen van vrienden of bloedverwanten, die gedurende den winter ‘botje bij botje’ legden, om met de feestdagen het opgespaarde geld, soms zelfs vermeerderd door de opbrengst van, voor die gelegenheid, verpand huisraad of kleinoodiën, te verteren. Justus van Maurik - Amsterdam bij dag en nacht -1862
Lees het vervolg op dit verhaal: Het Rechthuis na 1921
Dit verhaal is verschenen op de site Annexaties 1921 van Ons Amsterdam.