In 1995 zat mijn jongste zoon in groep 7, bij meester Poll. Die zo prachtig kon vertellen. Mijn kinderen waren dol op hem. Meester Poll verrichtte een waar huzarenstuk: toen op 5 mei een halve eeuw bevrijding werd gevierd, kreeg ieder kind uit zijn klas een zelfgemaakt bevrijdingsspel in een stevige doos. Hij moet er maanden aan gewerkt hebben.
Toen de oorlog begon, was de kleine Leo Poll zes jaar en woonde in de Pythagorasstraat in Amsterdam. Bij de bevrijding van Nederland was hij dus elf jaar, even oud als de leerlingen uit zijn groep 7 in 1995. Dat moet hem op het idee voor het spel hebben gebracht.
Alle meesters en juffen van de Vincent van Gogh-school in Etten-Leur doen mee in het spel. En conciërge Chris. Ze hebben de namen gekregen van mensen uit de Pythagorasstraat van meester Poll’s jeugd: Mevrouw Haije, de vrouw van G. Haije, eigenaar van ‘t Schoenmakertje, woonde op nr. 29. Mevrouw Brinkbok, de vrouw van H.G. Brinkbok, huisarts in de Watergraafsmeer, nr. 33. Mevrouw Haarman, de vrouw van F. Haarman, rechercheur van politie, nr. 68. Mevrouw Hulscher, vrouw van P.F. Hulscher, makelaar in effecten, nr. 76. Mevrouw Souwerbren, vrouw van P. Souwerbren, spoorwegbeambte, nr. 87. Mejuffrouw T. Bakker, lerares Frans M.O., nr. 89.
Alle kinderen uit groep 7 doen ook mee. Het is een kruiwagenrace, de twee meesters en de conciërge rijden de kruiwagens en de juffen moeten erin. En ook elk kind heeft een eigen blokje.
Ongelooflijk, wat moet het een werk zijn geweest dit spel voor alle kinderen te maken. Maar meester Poll was niet voor niets zo geliefd als verteller. Bij het spel hoort ook een spannend verhaal, iets wat hij als oorlogskind zelf heeft meegemaakt. Hij heeft het opgeschreven in zijn mooie schuine handschrift. Ik kan me herinneren dat ik het thuis heb voorgelezen en moeite had met het woord ‘moffen’. En daar met Leo een discussie over had. Zelf mocht ik, ik ben van 1953, dat woord als kind van mijn vader niet gebruiken. Leo vertelde dat hij dat bewust had gebruikt. De moffen, dat waren de Duitse bezetters. Maar hij wilde zijn kinderen in 1995 niet meer belasten met het beeld uit zijn eigen jeugd, dat ‘de Duitsers’ de vijand zijn.
Ik heb Leo’s verhaal uitgetypt, het is de moeite van het doorgeven waard. Lees het hieronder. Er komen een paar namen in voor en om die te checken ging ik het internet op. Er blijkt een website te zijn over de Pythagorasstraat in Amsterdam, en een van de mensen die daaraan heeft gewerkt is Henk Poll. Dat moet wel een broer van Leo zijn, dus ik stuur dit verhaal straks naar die website. Er staat me iets van bij dat Leo een paar jaar geleden is overleden, ook dat moet ik nog checken. Zo gaat dat. Je leeft als moeder een jaar of twaalf dagelijks mee met een school en deelt lief en leed. Maar als je laatste kind de hielen heeft gelicht, verwatert het contact.
Vrij!
’t Is mei 1940.
Twee jongetjes slaan elkaar op de schouder van plezier. Ze lachen. Oorlog! Jottem! Soldaten met echte geweren, lekker schieten, pief paf poef! Ze zien het wel zitten, die twee. Och, weten zij veel, die twee vriendjes van zes jaar……..Vader en moeder Poll zijn minder blij, als de jobstijding hen bereikt. Voor het gezin breken moeilijke tijden aan. Vooral het laatste oorlogsjaar is moeilijk, zeker als je drie en een half dozijn kinderen moet voeden en kleden. Veel zou ik je kunnen vertellen over die tijd, maar mijn verhaal zou dan echt te lang worden.
Toch wil ik voor jou wel een tipje van de sluier oplichten. Je begrijpt dan misschien beter hoe blij ik was toen die rotoorlog eindelijk voorbij was!
Ook begrijp je dan beter waarom je als herinnering aan 5 mei 1995 een spel, een kruiwagenrace hebt gekregen. Luister maar….Op een dag komt m’n zus Nelly thuis van haar werk. Ze heeft groot nieuws. Een van de Polletjes mag voor een poosje naar Halfweg. Haar verloofde Cees heeft daar een oom wonen en die oom is…. bakker!
“Daar moet de grootste hongerlap dan maar heen!”, zei m’n vader. Ik dus.
De volgende dag al zat ik achterop de fiets van Nelly, op weg naar Luilekkerland. Treinen waren er wel, alleen ze reden niet. Dus alles moest met de fiets! We waren blij, vooral m’n zus, toen eindelijk Halfweg opdook. Ik raakte in een vrolijke stemming en begon luidkeels te zingen: “We gaan nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet!” Plotseling werd mijn gezang verstoord door een gierend geluid! Als uit het niet doken twee vliegtuigen op, scheerden laag over ons heen en begonnen rat-tat-tat-tat-tat een emplacement van de spoorwegen te beschieten. Het waren jagers, Engelse jagers. Van schrik trapte Nelly plotseling op de rem, ik schoot met m’n hoofd, pats, tegen haar rug en we rolden samen de berm langs de weg in. Daar bleven we verbaasd en geschrokken liggen. Nog tweemaal keerden de jagers terug, schoten en verdwenen tenslotte.
Nelly was het eerst weer bij haar positieven.
“Welkom in Halfweg”, zei ze als een boer die kiespijn heeft.
Twintig minuten later stonden we in de bakkerswinkel. Bakker De Waard begroette ons hartelijk. Bijna had ik z’n uitgestoken hand gemist, zo verlekkerd stond ik te kijken naar al die heerlijkheden in de bakkerswinkel. De geur van vers brood deed me watertanden en wat zag ik daar? Taartjes! Een flinke por in m’n zij redde gelukkig de situatie.
Even later maakte ik kennis met de vrouw van de bakker en hun dochter Rina. Allemaal erg aardig mensen, vooral Rina. Jammer dat ze veel te oud voor me was!
Ik moet zeggen dat iedereen zich uitsloofde om het dat arme Amsterdamse hongerjochie naar de zin te maken. En dat jochie liet zich die belangstelling maar wat graag aanleunen! “Heb je trek in een lekker stuk ontbijtkoek? Wil je wit of bruin brood? Zal ik er eens lekker dik roomboter opsmeren? Probeer dit gebakje eens, lekker he?” Ik voelde me als een prins.
Kun je begrijpen dat ik ’s avonds in bed moeilijk in slaap kon komen? Dat ik lag te denken aan dat heerlijke brood, dat niet leek op dat kleffe spul dat ik in Amsterdam kreeg?
Maar Vadertje Slaap is geduldig. Hij weet dat hij altijd wint.De volgende dag moest ik naar school. Daar had ik niet veel zin in. Vertel het maar niet door, maar ik had aan school een broertje dood. M’n echte leven speelde zich op straat af! Had je niet gedacht, hè? Maar ja, ik kon er niet onderuit.
Ik stond dus al gauw in een kaarsrechte rij, bijna achteraan. Praten in de rij mocht niet. Toch fluisterde een jongen achter mij: “Hé, hoe heet je?” “Leo Poll”, fluisterde ik terug. “Hé jongens, koning Leopold is hier”, riep het joch. Iedereen keek naar mij en begon te lachen. Op dat moment wilde ik dat ik onzichtbaar was! Gelukkig redde de waarschuwende stem van de meester me.
De eerste schooldag verliep verder goed. De meester was tevreden over me, dus was ik het ook. Zo gingen enkele weken voorbij.
Vaak dacht ik aan thuis, vooral ’s avonds in bed. Ik had best veel last van heimwee. En zo naderde die ene, die ene verschrikkelijke dag. Een dag die ik nooit zal vergeten.Want, op een dag….
“Aufmachen, schnell!” Luid gebons op de deur, schreeuwende stemmen. Geluiden van auto’s die met piepende remmen tot stilstand kwamen.
Stampende laarzen, geroep en gescheld!
Het was zondag en ik zat met familie De Waard aan tafel een spelletje ‘Mens erger je niet’ te spelen, toen we door dat hele kabaal overvallen werden. “Een razzia!”, riep de bakker uit. En zo was het. De hele straat werd in een mum van tijd afgezet. Ook aan de achterkant van de tuinen verschenen tot aan de tanden gewapende soldaten. Geen kip kon meer ontsnappen.
Het gebons en geschreeuw werd intussen luider en luider. “Laat ik maar gauw opendoen, voor ze m’n deur intrappen”, zei de bakker.
Door de geopende deur schoten, als door een katapult afgeschoten, twee, drie moffen naar binnen. “Raus, raus”, brulden ze. Omdat we niet snel genoeg reageerden, begonnen ze ons naar buiten te duwen. Iedereen in de straat moest naar buiten, goedschiks of kwaadschiks. Tenslotte stond iedereen op straat en werden we naar een naburig plein gedreven. Ik stond doodsangsten uit. Al dat geduw, geroep en geschreeuw joeg me angst aan.
Op het plein aangekomen moest iedereen z’n “Maul” houden en begon een dikke mof allerlei dingen uit te kramen waar ik geen snars van begreep. De sfeer was intussen nog onheilspellender, nog angstiger geworden. Moet je nagaan: een plein met zo’n honderd mensen, eromheen een kring van soldaten met het geweer in de aanslag, een brallende mof die onbegrijpelijke dingen schreeuwt, hier en daar huilende kinderen. De moed zinkt je dan echt in de schoenen.
Ik was bang, doodsbang. Ik verwachtte elk ogenblik dat de dikke “Vuur” zou schreeuwen en dat m’n laatste uur geslagen zou zijn.
Ik begon te huilen, ja echt. Ik riep – ja, om wie roep je in zo’n geval? – ik riep om m’n moeder!! Even later voelde ik een arm om me heen. Het was Rina! Ze probeerde me te troosten en zei dat het niet zo’n vaart zou lopen. Ze bleek gelijk te hebben. Na een uur of drie mocht iedereen weer naar huis. Later hoorde ik dat alle huizen doorzocht waren op de aanwezigheid van ondergedoken Joden of jonge mannen. Hoewel hun succes niet groot was, werden er toch enkele ontdekt en afgevoerd.
Thuisgekomen wachtte ons een erg nare verrassing. Het hele huis was overhoop gehaald! De inhoud van kasten was op de grond gesmeten, borden kapotgegooid, veren kussens open gesneden. De ravage was compleet. Hadden ze dan toch Joden of onderduikers bij de bakker gevonden? Nee, dat niet. Maar wel een portretje van koningin Wilhelmina, dat in de slaapkamer van de bakker hing. Eén onnozele foto…. en dan zo te keer gaan!Twee dagen later zat ik weer achterop de fiets van Nelly. Ik kon het in Halfweg niet langer uithouden. Ik moest naar huis, liever gisteren dan morgen! Thuisgekomen kwam me de geur van pannekoeken tegemoet en ik vroeg me af: “Waarom ben ik eigenlijk weggegaan?”
’t Is 5 mei 1995.
Groot feest in de Pythagorasstraat! Vrij! Werkelijk vrij! Geen dreunende soldatenlaarzen meer door de straat, geen angst meer. In allerijl worden wedstrijden georganiseerd voor jong en oud. De kinderen mogen onder een groot zeil kruipen. Wie het eerst aan de andere kant is, heeft gewonnen. Ook andere spelletjes worden met hen gedaan. Voor de volwassenen is een kruiwagenrace georganiseerd. Iedereen doet er aan mee, van hoog tot laag. Schoenmaker Haije rijdt de kruiwagen waar de deftige juffrouw Bakker, lerares Frans MO in zit. Dokter Brinkbok loopt zich het vuur uit de sloffen om hem en mevrouw Souwerbren de overwinning te bezorgen.
En deze gebeurtenis is het nu, die zo’n grote indruk op me gemaakt heeft, dat ik er een spel van gemaakt heb. Op deze dag waren alle mensen gelijk, keek niemand op de ander neer.
Het werd een onvergetelijke dag. Voor de kinderen was het ook onvoorstelbaar de ‘grote mensen’ zo bezig te zien. Joelend en schreeuwend moedigden ze hun favorieten aan. Tussen die kinderen stonden twee vrienden, elk 11 jaar. Ze sloegen elkaar op de schouder van plezier. Ze lachten….Meester Poll