Ik fietste als kind veel op het Sumatraplantsoen. Dan mocht ik een rondje rijden en dan stonden daar grote jongens aan de kant om me op te vangen zodat ik van de fiets kon afstappen en dan mocht mijn broertje weer een rondje rijden. Maar wat deed ik? Ik reed zo hard dat ze me niet durfden te stoppen. Kon ik de hele tijd blijven rijden en had mijn broertje niets. Wel een beetje zielig voor hem natuurlijk, maar ik was nu eenmaal geen lieverdje.
Zo was ik met een jaar of acht de meest gevreesde vechter op school. Alle meiden waren bang voor me want ik kon knokken als de beste. Ik was klein, maar iedereen legde het tegen me af. Op school had ik in ieder geval bij het knokken van iedereen gewonnen. Dat klinkt ernstiger dan het lijkt, je sloeg er flink op los, tot bloedens toe, maar de volgende dag was je weer gewoon vrienden. Toen kwam er een nieuwe meid bij ons op school, Herta, drie koppen groter dan ik en nogal dommig. Ze kwam uit Duitsland. Toen heeft zowat de hele school geregeld dat ik met die meid moest knokken. Iedereen die ooit door mij in het stof had gebeten, stond zich te verheugen op mijn ondergang. Ik weet nog goed dat die meid me vastpakte met al haar kracht en ik helemaal blauw aanliep. Maar, doordat ze nogal dommig was, haar tong hing uit haar mond. Dus ik sloeg met mijn hoofd tegen haar kin waardoor ze haar tong stuk beet. Bloeden als een rund! Zij gaf het op en ik had weer gewonnen. Maar zo voelde dat niet, als zij die tong niet uit haar mond had gehangen, had ik dit verhaal niet na kunnen vertellen. Bovendien kwam toen de meester het schoolplein op en die heeft me daar toch een ongelooflijk pak slaag gegeven.