Bij jonge kinderen horen dieren, was mijn opvatting.
Toen mijn dochter vier jaar was, togen we naar het asiel. Op de fiets, met één idee in ons achterhoofd: de poes moest ons kiezen en niet andersom.
Hij of zij moest lief en aaibaar zijn, een snoezig beestje.
Een rood-witte lapjeskat liep naar de tralies van haar kooi. Nieuwsgierig naar ons; Bedelend om een aaitje. De keuze was dus snel gemaakt.
Maar toen we haar naam hoorden, ontstond er enige twijfel. Ze heette Doerak. Haar vorige baasje vond haar vervelend en had haar daarom ‘weggedaan’.
Ze mocht niet meteen mee. Moest eerst gesteriliseerd worden.
Na twee dagen haalden we haar op. Onhandelbaar, boos, niet-aaibaar, door de operatie. Die was overbodig gebleken. Ze was al gesteriliseerd en nu had het asiel een ‘S’ in haar oortje laten tatoeëren. Arm dier.
Ook al wilde ze nooit meer op haar buikje aangeraakt worden. Voor ons was ze een snoesje. Dat werd haar naam.