“Mijn moeder kon goed koken en maakte eten wat stevig in je maag stond, stamppot met veel vet bijvoorbeeld. Op onze boterham zat niks en fruit of snoep kregen we nooit, maar ik was toch nog wel zo kieskeurig dat ik aan andere kinderen die ook gratis middageten kregen in de eetzaal aan de Zeeburgerdijk vroeg wat de dagschotel was. Als het gortepap met rozijnen was kwam ik niet. Die eetzaal was overigens ’s avonds ook open voor arme volwassenen. Dat we arm waren merkte je ook aan onze kleding, af en toe kreeg mijn moeder bonnen voor kleren. Dan liepen we naar een magazijn in de van Reigersbergerstraat en dan kregen we kleren van de steun. Alles was hetzelfde:voor meisjes waren het blauwe jurken met rode knopen, zwarte wollen kousen met een rode naad, klompen en een zwarte cape. Ik vond het vreselijk, op school werd je uitgelachen en als jongste droeg ik ook vaak de afgedragen steunkleren van mijn zussen. Mijn moeder kreeg 9 gulden steun in de week, de rest verdiende ze erbij door in werkhuizen te werken. Ze was al voor 6 uur de deur uit en als ze dan eens thuis was, zat ze vaak bij de buurvrouw te kletsen. Wij hebben als kinderen ons zelf grootgebracht en de sterkste kreeg het meeste: als ik aan het ontbijt kwam hadden mijn broers vaak het brood al opgegeten. Ik herinner me nog goed dat ik nooit gehaald of gebracht werd op de kleuterschool .Er was ook weinig onderlinge band tussen mijn broers en zussen, alleen mijn oudste zus heeft veel voor mij betekend. Zij leerde mij – toen ik groter was – mijn eigen kleren te naaien op haar naaimachine
Toen mij ouders in de Menadostraat kwamen wonen – ik was nog een baby – mochten ze er aanvankelijk gratis wonen omdat mijn moeder het trappenhuis schoonmaakte. Het huis was net opgeleverd, op de benedenwoningen woonde nog niemand.
Mijn vader kon niet werken, hij was ziekelijk en bracht de dag vaak door op zijn bootje, dat in het Nieuwe Diep lag. Hij heeft me leren zwemmen door mij aan een touw gebonden in het water te gooien, nadat hij me verteld had dat ik zou blijven drijven als ik mijn armen en benen uitsloeg. Ik was erg op mijn vader gesteld en vond het vreselijk toen hij in het Burgerziekenhuis werd opgenomen. Je mocht pas op bezoek in de ziekenzaal nadat je een kaartje had afgegeven aan de zuster die op de gang zat. Na een paar weken kwam hij thuis, waar hij is overleden. Mijn zus zei “niet huilen, denk aan moeder” en ik heb mijn verdriet ingeslikt. Sindsdien kan ik niet meer huilen “.
lees ook: Slechts 4 jaar lagere school