Van 1954 tot 1968 heb ik met mijn ouders drie zusjes en later ook nog een broertje, in de Palembangstraat ( Indische Buurt) in Amsterdam Oost gewoond.
Het waren meestal grote gezinnen die woonden in kleine 3-kamer woningen, waarvan het overgrote deel van een klein budget rond moest komen. De inkomens waren niet groot, de gezinnen meestal wel. In die tijd was het zeer gebruikelijk dat men de wekelijkse boodschappen deed bij de buurtwinkeltjes en in een soort huishoudboekje van de winkel liet “opschrijven”. (kopen op de pof dus) Wanneer het loon binnenkwam, werd de schuld weer ingelost.
Als kind werd ik vaak om boodschappen gestuurd en gaf mijn moeder het “boekje van de winkel” mee. Als klein meisje besef je natuurlijk helemaal niet dat deze manier van boodschappen doen een vorm van armoede is. Het was zo gewoon bij ons in de buurt. Iedereen deed het immers!
Zo had ik als klein meisje het plan opgevat om mijn moeder eens te verrassen voor moederdag. Ik kreeg weliswaar geen zakgeld, maar geld had je toch niet nodig? Ik liet het gewoon opschrijven. Dus… op naar de groenteman. De winkel heette Vork en als gezin kochten we daar de groenten en fruit. Ze kenden me daar wel.
Moederdag valt op de 2e zondag in mei en de aardbeien stonden al in de winkel. Ik liet vier doosjes inpakken (we waren immers met zeven personen thuis) en ging er trots mee naar huis. Mijn moeder zou er wel blij mee zijn. Nou niets was minder waar, ze keek helemaal niet blij maar werd zelfs erg boos! Ik snapte er helemaal niets van.
Nu snap ik het maar al te goed. Het arme mens had al moeite genoeg om de eindjes aan elkaar te knopen en dan komt je dochter aanzetten met vier dozen “onbetaalbare” aardbeien. Terugbrengen ging natuurlijk niet, maar ‘s avonds heerste er een zeer ongemakkelijke sfeer toen de aardbeien op tafel kwamen. Maar ik mocht voorlopig niet meer naar de groenteman.
Ik ben nu bijna 56 jaar. Overigens nog steeds gek op aardbeien. Maar iedere keer als ik ze eet, denk ik steeds weer aan deze gebeurtenis.