Ā
Wij woonden in de Makassarstraat 57-driehoog. Er waren in die tijd (1960) weinig autoĀ“s in de straat. Een was van ons. Mijn vader werkte als autospuiter en met wat vrienden hielpen zij elkaar met het kostbare bezit van een auto, in ons geval een Opel Kadett van ver voor de oorlog.
Als mijn ouders geld genoeg voor benzine hadden gingen wij op zondag een eindje rijden, soms met de kampeerstoeltjes en een tafeltje om ergens in bosrijke omgeving in de berm koffie uit de thermosfles te drinken. Vaste passagier was onze hond Wella, die vaak een paar rondjes op de hei rende en dan uitgevloerd mee terug ging.
Wella was gek op autorijden, zij zat altijd als eerste in de auto en werkte zich met een tamelijk dik boxerlijf onderweg van voor naar achteren en weer terug, wat autorijden riskant maakte, hoewel mijn vader vaak niet harder reed dan 60 Km per uur.Ā Wella altijd met haar kop uit het raam.
Regelmatig kreeg mijnheer Borgsteede sr. de melkhandel bij ons op de hoek bezoek van een kaashandelaar. Dit was een zorgvuldige bezigheid. De oude mijnheer Borgsteede ging altijd met de handelaar naar de auto, waar de kaashandelaar achter in de auto met een boor Ā stukjes kaas uit de kazen haalde en mijnheer Borgsteede liet proeven.
Zo ook op een mooie zomermiddag en Wella zat dan vaak buiten op straat voor de deur een beetje te suffen in de zon.
Plotseling een heftig tumult in de straat, er werd aangebeld en ik keek even uit het raam wat er aan de hand was. Rond de auto van de kaasman stonden een paar kinderen en de kaasman was aan het schreeuwen. Het buurmeisje Netty die aangebeld had zei dat ik snel naar beneden moest komen, er was iets met Wella. Op straat aangekomen hoorde ik de kaasman schreeuwen: ā van wie is die klere hond?āĀ āVan mijā zei ik een beetje angstig vanwege die rood aangelopen kaasverkoper die maar bleef schreeuwen. Ik keek in de auto en zag Wella achter het stuur zitten. Het probleem was dat Wella pas de auto uitging als er even mee gereden was. Aangezien Wella niet de indruk wekte dit zelf even te doen, moest ik haar achter het stuur vandaan halen. Ook als ik in de buurt kwam om de halsband te pakken dreigde zij mij te bijten. āWella, happieā zei ik toen, Wella sprong uit de auto en ging op zoek naar haar bakje eten. Dat stond gelukkig op drie-hoog. Ik zag nog even hoe de oude mijnheer Borgsteede stond te grinniken.
Ā