Het was in de Hongerwinter koud en Peter vroeg zijn moeder hoe zij warmte kregen. Een mooi antwoord was:
“Als het erg koud was dan nam ik jou in bed. Dan werd je warm. Op een Kerstnacht lag je ook naast mij in bed en toen hoorde ik om 04.00 uur ’s nachts het ‘Stille Nacht, Heilige Nacht’. Dat zal ik nooit vergeten. Aan de overkant in de Makassarstraat was een fietsenwinkel en daar stond een groep van het Leger des Heils dit te zingen. Dat was wel zo iets moois, echt waar. Toen dacht ik bij mijzelf: ‘Ook die oorlog gaat voorbij’. Dan krijg je weer een beetje hoop dat het toch wel weer beter zal gaan.
Ik heb ook een keer gepikt voor jou. Ik was bij Oma A. Daar moest ik iets vragen. Er stond een heel grote bak met meel erin. Er stond ook een pan met erwten op de kachel. Ik had niks. Oma A. moest naar beneden om een bode te woord te staan. Ik had een mantel aan en in beide jaszakken heb ik met een schepje meel gedaan, mijn zakdoek er boven op en toen zij boven kwam zei ik: “Ik moet nu weer weg, naar huis”. Van de meel heb ik weer met water een papje gemaakt. Dat is de enigste keer dat ik werkelijk echt gepikt heb. Ik zal het nooit doen, maar toen wel en ik vond het niet erg. Je moest zien dat je in leven bleef."
Hadden jullie nog een radio?
Die hadden wij niet. Bij het raam zetten wij een klein lichtje met een pitje op vieze olie. Als het volle maan was had je meer licht.