Mijn moeder raakte begin 1944 van mij in verwachting. Mijn vader was al een tijdje ondergedoken en om aan de Duitsers te ontsnappen ging hij naar familie in Ter Aar.
Toen mijn moeder hem ging opzoeken hielden zij zoveel van elkaar dat ik er spontaan kwam.
Na hun trouwen in 1943 woonden zij eerst in bij mijn Oma in de Pieter Nieuwlandstraat. Zij hadden daar een kamer en een slaapkamer. Echter mijn Oma wilde geen baby in huis en derhalve verhuisden mijn ouders naar de Tweede Van Swindenstaat 100. Daar woonden zij achter een winkel waar een kleine alkoof was en een huiskamer. Buiten kon mijn vader een konijn houden.
Er was nauwelijks voedsel te krijgen. Moeder vertelt: " jou heb ik suikerbieten gevoerd". Zelf was zij gek op augurken, maar mijn vader verbood de verkoper deze aan haar te geven.
Voor mijn geboorte had mijn moeder zich opgegeven om te bevallen in de Camperstraat bij de Vroedvrouwenschool. Toen dat daar geen plaats meer was, kon ze wel terecht bij het Anna Paviljoen, onderdeel van het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis.
Peter woog zeven pond en was 55 cm lang. Lang, dun en lekker zei de buurvrouw in de Makassarstraat waar zij in 1945 woonden.
Toen kwamen de problemen van de Hongerwinter. Er was steeds minder eten.
Hoe moest je dan aan eten komen? Mijn moeder vertelt verder: “Je moest op bonnen eten kopen. Dan kreeg je 400 gr. Brood en daar moest je een week mee doen. Van pa had ik geen bonnen. Ik had ze alleen van jou, zodat ik eens een stukje zeep kon kopen op een bon. Verder was er niets. Of ik je brood kon voeren, weet ik niet, maar jij hebt wel suikerbieten gehad. Dat kon je een baby ook niet voeren, maar dat moest wel. Jij moest toch wat hebben. Je kookte het op een noodkacheltje en dan gingen wij alle plinten van het huis in stukken maken en dat ging in het noodkacheltje. De houten lepels werden stukgemaakt, net als de broodplank. Alles wat maar hout was en kon branden ging in het noodkacheltje. Af en toe moest je in de rij staan omdat er melk was. Ik stond dan in de rij bij de melkboer in de Niasstraat als ik dan weer wat melk had en een pakje kindermeel en dan maakte ik pap. Toen je zeven maanden was, was de oorlog afgelopen en toen woog je negen pond. Je was wel een heel mager kind. Met suikerbieten en het sap van de bieten".
Later bleek 1 oktober geen gunstige geboortedag om naar de Lagere School te gaan. Je moest namelijk voor 1 oktober zes jaar zijn. En Peter was een kind dat al lang toe was aan de Lagere School. Fröbelen had niet zijn interesse.