Mijn ouders hadden een melkhandel in de Derde Oosterparkstraat en dat is het huis waar ik geboren ben. Wij woonden in een benedenwoning met een tuin. De tuinen aan weerszijden mochten wij ook gebruiken. Een van die buren hadden geiten, kippen, hamsters en konijnen. Als de kinderen ruzie maakten in de tuin kwamen buren dat in de winkel aan mijn moeder vertellen. Zij verliet dan even de zaak om ons uit elkaar te halen.
Mijn vader ventte de melk langs de deuren met een wagen met een motortje. In mijn vroegste herinnering werd de melk uitgegoten met een kannetje. Later kwamen de melkflessen, die in ijzeren rekjes door de mensen buiten werden gezet. Ik ging wel eens mee melk brengen bij de Amstelbrouwerij op de Mauritskade. Daar stonk het heel vies naar bier, maar ik kreeg er wel snoepjes. De Melkunie zat achter het Sportfondsenbad. Daar stonden bakken melk zo groot als een hele kamer waar iets in bewoog.
Alles draaide om de winkel. Ik heb ook meegeholpen: melkbussen schoonmaken, in de winkel staan. Als ik zaterdagochtend uitsliep hoorde ik door de dunne muren de eerste klanten hun wel en wee met mijn moeder bespreken. Er waren drie melkzaken in de Derde Oosterparkstraat en nog een op het Iepenplein, dus er was veel concurrentie. Daarom opende mijn vader een tweede zaak in de Tilanusstraat. Hij moest daar ‘s ochtends steeds vroeger naartoe. De melk werd om drie of vier uur ‘s ochtends op straat afgeleverd en er werd veel gestolen.