Bij kruidenier Wagenaar in de Ben Viljoenstraat waren we dus echt vaste klant. Het was een klein winkeltje. Ik denk dat de toonbank, waar je tegenaan liep als je binnenkwam, hooguit een meter of drie breed was. Mijnheer Wagenaar stond meestal achter de toonbank. Achter die toonbank zat een deur, die gaf toegang tot de woning. Net als Boutelje was het een kruidenierszaakje.
Mijn moeder had voor Wagenaar een klein boekje, het zwendelboekje noemden we dat. Eigenlijk was het een pofboekje, zwendelen deed mijn moeder niet hoor. Er werd altijd betaald, mijn moeder hield het nauwkeurig bij. Als er weinig geld in huis was, stelde mijn moeder de betaling wel eens uit, maar meer ook niet.
Moeder kocht bij Wagenaar altijd kleine koekjes. Die kregen wij kinderen bij de thee als we van school kwamen. Die koekjes hadden ook een naam: ‘Jongetjes’. Het waren een soort Maria koekjes, maar mijn moeder noemde ze altijd jongetjes. Ook wij werden regelmatig naar Wagenaar gestuurd voor een ons jongetjes. Dan gingen we met het boekje naar Wagenaar en die schreef dan op wat het kostte. Een andere keer gingen we voor een onsje suiker. Het ging overigens wel af van wat mij vader had verdiend die dag. Het gebeurde vaak genoeg dat mijn moeder tot aan het eind van de week moest wachten voor ze naar Wagenaar ging. De ene keer met, de andere keer zonder dat boekje. Wagenaar had ons als vaste klant omdat we bij hem konden borgen (poffen).
Â