Ik ben opgegroeid in de Transvaalbuurt in de jaren 1950. Mijn ouders werkten allebei, maar desondanks waren wij arm. Maar niemand had veel in die tijd. Er was meer saamhorigheid dan tegenwoordig en de mensen waren gedisciplineerder. Als je iets deed wat niet door de beugel kon, werd je daarop aangesproken.
In de huizen lag zeil op de vloer, met daarop een kleed. Op vrijdag klopten alle huisvrouwen voor tienen dat vloerkleed. Wie na tienen nog haar vloerkleed uitklopte kreeg een bekeuring. Om half elf gingen de huisvrouwen koffie drinken met de buren. Voetballen op zondag mocht wel, maar de was op zondag buiten hangen was ongehoord.
Bij een groot gezin, dat ik goed kende, lag 's ochtends het hele huis vol matrassen. Een paar kinderen en de ouders sliepen in bedden, de rest op de grond. 's Middags waren al die matrassen weer keuring opgestapeld. Soms moesten mensen kleiner gaan wonen als er meer kinderen kwamen. Ze konden dan hun huur niet meer betalen.
De huizen hadden geen douches en wij gingen één keer per week naar het badhuis. Op school kreeg je voor de woensdagmiddag een vrijkaartje. Je moest dan wel de hele middag in het badhuis zitten wachten tot je aan de beurt was. Als je wegging, was je beurt voorbij.
Ik droeg schoolkleding en heb op de eetzaal gezeten. Bij de eetzaal kreeg je warm eten van de bedeling. Dat was niet leuk, ik wilde liever buiten spelen. Verder heb ik aan de school vooral goede herinneringen. De kinderen kenden elkaar goed en vormden een hechte groep.