Op 2 november 2004 werd filmmaker en schrijver Theo van Gogh vermoord op de Linnaeusstraat. De hele dag cirkelde een helikopter boven onze buurt. De straten vulden zich met politiebusjes, fotografen, cameraploegen, journalisten. Van heinde en verre kwamen mensen bloemen neerleggen, discussies voeren, hun emoties uiten. Dag in, dag uit passeerden wij buurtbewoners de bloemenzee, de camera’s, de verzamelde massa. Het land was in rep en roer. Een terroristische daad in Nederland! Het woord ‘oorlog’ viel. Onze buurt was te zien op CNN, BBC, Al Jazeera… Amsterdam-Oost en de Linnaeusstraat gingen de wereld rond. Het gebeurde allemaal zo dichtbij en tegelijkertijd voelde het alsof alles ver van ons vandaan plaatsvond.
Buiten de camera’s om, weg van de microfoons, los van de discussies, debatten en het nieuws, stilletjes achter gesloten deuren, speelde een onzichtbaar verhaal. Het had niets te maken met geloof, terrorisme, wereldpolitiek, filmmakers, bekende Nederlanders of vrije meningsuiting. Het werd onder de voet gelopen door hordes buitenstaanders, opzij geduwd en genegeerd door de media. Het was het verhaal waar niet over gesproken werd. Ons verhaal. Te klein, te alledaags en te onbelangrijk voor de cameraploegen. Het verhaal van simpel, oprecht verdriet om de dood van een buurman.