Op de Amsteloever die Omval heette stond de oliefabriek van Bertels. Tijdens de oorlog heeft men in een nacht getracht de plantaardige olie uit een tank te stelen. De afsluiter is blijven openstaan en de olie liep in het dode eind van de Weespertrekvaart, normaal een ondiepe prutsloot.
De buurtbewoners zagen kans met kannetjes van conservenblikjes de olie van de oppervlakte te scheppen. In het begin goed voor consumptie en het laatste voor olielampjes bestaande uit een mosterdpotje met een kartonnen drijvertje en een katoenpitje er in. Niet veel voor huisverlichting maar dat mocht sowieso niet; het was spertijd. Maar het was net voldoende om de illegale blaadjes, zoals Het Parool, bij te lezen. Die blaadjes werden ‘s avonds in donker huis aan huis verspreid.
In de Reaumuurstraat was een winkeltje van huishoudelijke artikelen dat eigendom was van een joods echtpaar, het heette "De Verfton". Op een namiddag kwam een Duitse overvalwagen de buurt in en stopte voor het winkeltje. Mijn ouders en buren stonden voor de deur en zagen hoe de mensen werden opgepakt en in de auto's gegooid. Ik vergeet nooit de woorden van mijn vader: "Die zien we nooit meer terug". Hij heeft helaas gelijk gekregen.
In Amsterdam functioneerden de overheidsdiensten niet meer en huisvuil werd niet meer opgehaald. De straten werden niet gerepareerd enzovoort. In de Wetbuurt was echter een speeltuinvereniging, Frankendael, met veel leden en een groot sociaal gebeuren. Vermoedelijk zijn van daaruit de initiatieven gekomen om het huisvuil op te halen met handkarren en te dumpen op een terrein op de zandvlakte tussen de Wetbuurt en het Amstelstation, net over de brug van de Fahrenheitsingel waar nu seniorenwoningen staan. Ook werden de straten, toen klinkers, gerepareerd als er gaten in vielen. De netheid van onze Wetbuurt was in groot contrast met bijvoorbeeld de Oude Pijp waar ik vaak kwam.