Ons speelterrein was de straat, met vriendjes uit de buurt zoals Iesje Fredriksstad, Bertus ten Pierik en Douwe Snijders. Eerstgenoemde werd in 1943, met zijn familie, evenals. vele anderen uit de buurt, door de Duitsers met behulp van Nederlandse zwarthemden uit hun huizen verdreven. Een aantal stond voor ons huis aan de waterkant opgesteld en onder bewaking van een Duitse soldaat. Wij stonden achter de ramen en mochten niet op straat. Eén van de buren had een brief en wenkte naar ons, waarop de Duitse soldaat beduidde dat het goed was. Ik zou de brief aanpakken maar had nog geen stap buiten de deur gezet of een zwarthemd kwam schreeuwend aangelopen en de overdracht ging niet door! De daarop volgende dagen waren griezelig, overal waar de bewoners weg waren, kwamen de wagens van Puls voor de deur en werden de huizen leeggehaald. De woningen naast ons, van de Woningbouwvereniging, werden alweer vlug door anderen bewoond, waarvan wij meenden dat het allemaal NSB-ers waren. Maar die mening veranderde toen mijn vader, via het bureau Huisvesting van de gemeente, thuiskwam met een woningtoewijzing op het Transvaalplein, ook dáár waren de voorgaande bewoners weggevoerd.
Wij waren zeer content met die woning, immers we kwamen van een tweekamerwoning waar mijn zus in een, tot bedstee omgebouwde, kast in de gang, sliep en ik bij mijn ouders op de kamer. Nu kregen we ieder een eigen kamer én een douchecabine op de zolder, wat een luxe!