Na de bevrijding veranderden onze omstandigheden nogal drastisch. In 1946, na de toelatingsexamen, mocht ik naar de HBS en mijn vader kwam weer in aanraking met zijn oude slagersvak. Hij werd vertegenwoordiger in Vleeswaren. Ook onze woonsituatie kreeg een bijzondere wending. Op zekere dag werd ons, middels een op de buitendeur geplakte officiële aanzegging, medegedeeld dat de in 1943 verleende woonvergunning niet meer geldig was en of we dus maar naar andere woonruimte wilden uitzien! Een hele consternatie natuurlijk, maar al vrij snel konden we opnieuw verhuizen, naar de Transvaalkade nummer 76.
Dat was bepaald geen verslechtering, hoewel we daar weer verstoken waren van een douche en dus wekelijks het badhuis in de Fronemanstraat bij het Sportfondsenbad bezochten. Op de kade keken we recht in de Bessemerstraat aan de overkant van de Ringvaart en naar rechts hadden we zicht op boerderij de Eenhoorn en de landerijen erachter. ’s Winters als de Ringvaart nog niet dichtgevroren was konden we al snel op de slootjes achter De Eenhoorn schaatsen.
Tussen Bessemerstraat en de Schagerlaan was het in die naoorlogse jaren een echt buitengebied dat strekte tot aan de Kruislaan. Maar rond de jaren ’50 zette ook daar de staduitbreiding zich voort. De welvaart (!) bracht meer mobiliteit; de fiets werd een motorfiets, daarna een autootje en vervolgens een auto. De timmermanswerkplaats, onder ons, verdween en werd als garage gedeeld met de benedenburen.