In de jaren dertig sneuvelden meerdere middenstanders in de buurt en daar behoorden mijn ouders ook toe. Zij trokken berooid met hun twee kinderen bij de ouders van mijn vader in. Op de Transvaalkade woonden wij op een zolderkamer, van daar heb ik ook de eerste echte herinneringen.
Mijn Opa en Opoe (oma was veel te deftig!) hadden in de beginjaren 1900 als zandschippers een, voor die tijd, fortuin bij elkaar gevaren. Er werd veel gebouwd en zij hadden dan ook al op vrij jonge leeftijd hun schaapjes op het droge! Een groot deel van de huisjes op de Transvaalkade vanaf nummer 61 tot 69 was hun bezit en huurders werden gepaaid met bordjes aan de gevel waarop vermeld stond dat men een bepaald aantal weken vrij van huur en met nieuw behang kon komen te wonen. Die bordjes hingen nog bij ons op zolder! Opa was dus huizenmelker en verrichtte zelf het nodige onderhoud. De huurprijzen lagen toen zeer laag en door de verslechterde economische situatie moest het bezit successievelijk afgestoten worden.
Later woonden wij naast Opoe in het benedenhuis aan de Transvaalkade, een kleine woning met huiskamer, slaapkamer en keuken, een plaatsje en een flinke schuur. Als enig sanitair was er een WC afgeschermd in de keuken! Er werd gekookt op een kolenfornuis die overigens meestal met turf brandend werd gehouden. Naast ons was de ingang van de gemeenschappelijke tuin van de Algemene Woningbouw met aan de zijde van de Transvaalkade en aan de overkant de achterzijde van het Transvaalplein de woningen waar in hoofdzaak Joodse mensen woonden.
Het was een gezellige, nette buurt. De Ringvaart was nog schoon, er werd zelfs nog gezwommen waarbij de dekschuit van de kolenboer (Van Harten) ook als springplank gebruikt werd. Zomers zat men vaak onder de bomen aan de waterkant en werd er gevist. Wanneer er ijs lag was het er een drukte van belang met schaatsen en sleeën met de helling van de Ringdijk als piste.